In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 380.000,-- per 1 januari 2020, wat eiser te hoog vond. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft hij beroep ingesteld. Tijdens de digitale zitting op 22 augustus 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de heffingsambtenaar zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De waarde is onderbouwd met een taxatiematrix gebaseerd op verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Eiser's argumenten over de gebruiksoppervlakten en de waarde per m2 worden door de rechtbank verworpen, omdat deze niet voldoende zijn onderbouwd. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.
Eiser heeft ook schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden met bijna acht maanden, en kent eiser een schadevergoeding van € 100,-- toe, te betalen door zowel de heffingsambtenaar als de Staat der Nederlanden. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat de gemachtigde van eiser weinig extra werkzaamheden heeft hoeven verrichten voor het schadeverzoek. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.