ECLI:NL:RBMNE:2023:5767

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
UTR 23/1649 T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de vaststelling van de beslagvrije voet door het Uwv

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn beslagvrije voet door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beoordeeld. Eiser, die geen vast woonadres heeft maar een briefadres, heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv waarin zijn beslagvrije voet op € 748,- en later op € 811,- is vastgesteld. De rechtbank constateert dat het Uwv ten onrechte niet heeft gekeken naar de mogelijkheid om de beslagvrije voet te berekenen op basis van artikel 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit artikel biedt de mogelijkheid om af te wijken van de standaardberekening van de beslagvrije voet voor personen zonder vaste woon- of verblijfplaats, mits zij inzicht geven in hun leefsituatie en inkomsten.

De rechtbank oordeelt dat het Uwv de situatie van eiser niet correct heeft beoordeeld, aangezien eiser wel degelijk inzicht heeft gegeven in zijn leefsituatie en bronnen van inkomsten. De rechtbank stelt vast dat artikel 475e Rv van toepassing is op eiser en dat het Uwv dit artikel had moeten toepassen bij de vaststelling van de beslagvrije voet. De rechtbank draagt het Uwv op om binnen zes weken het gebrek in het bestreden besluit te herstellen door de beslagvrije voet opnieuw te berekenen, met inachtneming van artikel 475e Rv. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1649 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn beslagvrije voet door het Uwv. De beslagvrije voet heeft het Uwv vastgesteld om zijn aflossingscapaciteit te berekenen voor een terugbetalingsregeling vanwege te veel ontvangen uitkering.
2. In het eerste primaire besluit van 17 november 2022 heeft het Uwv de beslagvrije voet van eiser vastgesteld op € 748,-. Het bedrag dat maandelijks op zijn uitkering wordt ingehouden is vastgesteld op € 353,98.
3. In het tweede primaire besluit van 12 januari 2023 heeft het Uwv de beslagvrije voet van eiser vastgesteld op € 811,-. Het bedrag dat maandelijks op zijn uitkering wordt ingehouden is vastgesteld op € 294.07.
4. Eiser heeft tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit van 6 maart 2023 zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Het Uwv meent dat de beslagvrije voet terecht is vastgesteld op een bedrag van
€ 748,- per 1 juli 2022 en € 811,- per 1 januari 2023, onder toepassing van de norm van 47,5% van de bijstandsnorm voor gehuwden.
5. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft op 30 juli en 6 augustus 2023 een aanvullende toelichting ingediend.
6. De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordelingskader

7. De rechtbank beoordeelt aan de hand van wat partijen hebben aangevoerd of het Uwv de beslagvrije voet van eiser juist heeft vastgesteld. Hierbij is het volgende van belang.
8. Op grond van artikel 79 van de Wet WIA is de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen van toepassing (de Regeling).
9. Op grond van artikel 1, aanhef en onder p, van de Regeling wordt onder aflossingscapaciteit verstaan: het deel van het inkomen van de schuldenaar dat met inachtneming van de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), kan worden aangewend voor betaling of verrekening van de vordering.
10. Op grond van artikel 475da, vierde lid, Rv bedraagt de beslagvrije voet 47,5% van de norm, genoemd in artikel 21, onderdeel b, van de Participatiewet indien de geëxecuteerde op grond van de basisregistratie personen geen woonadres in Nederland heeft.
11. Op grond van artikel 475e Rv blijft artikel 475da, vierde lid, eerste zin, buiten toepassing als de geëxecuteerde die over een niet in de basisregistratie personen opgenomen vaste woon- of verblijfplaats beschikt, inzicht geeft in zijn leefsituatie en zijn bronnen van inkomsten.

Beoordeling door de rechtbank

12. De rechtbank constateert dat niet langer in geschil is dat eiser geen vast woonadres heeft, maar alleen een briefadres. De beroepsgrond van eiser houdt in dat het Uwv ten onrechte niet verder heeft gekeken dan het enkele feit dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Eiser meent dat het Uwv verder had moeten kijken dan alleen zijn thuis- en daklozenstatus en zijn situatie had moeten beoordelen.
13. De rechtbank geeft eiser hierin gelijk. Het Uwv heeft zijn standpunt gebaseerd op het feit dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Artikel 475da, vierde lid, Rv bepaalt dat de beslagvrije voet bij mensen zonder een woonadres in Nederland 47,5% van de bijstandsnorm voor gehuwden is, maar op dit artikel is een uitzondering mogelijk op grond van artikel 475e Rv. Het Uwv heeft niet naar deze uitzondering gekeken. Naar het oordeel van de rechtbank had het Uwv dit wel moeten doen en verder moeten kijken dan alleen de vraag of eiser een vaste woon- of verblijfplaats heeft.
Is artikel 475e Rv van toepassing op eiser?
14. Naar het oordeel van de rechtbank is artikel 475e Rv van toepassing op de situatie van eiser. Het is tussen partijen niet in geschil dat eiser een briefadres heeft. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 475e Rv volgt dat iemand met alleen een briefadres ook onder de reikwijdte van dit artikel valt.
15. In de Nota naar aanleiding van het verslag [1] is het volgende vermeld:
‘‘3.11. Vaststelling afwijkende beslagvrije voet (artikel 475e)
Zowel de leden van de fractie van de PvdA als van de fractie van de ChristenUnie hebben vragen met betrekking tot de regeling van de beslagvrije voet voor dak- en thuislozen. De regering merkt in dat kader op dat zowel de huidige als de voorgestelde regeling geen specifieke regeling kent voor dak- en thuislozen. Reden hiervoor is dat dak- en thuislozen in beginsel niet als dusdanig identificeerbaar zijn. Zij vallen binnen de grotere groep van personen die binnen de BRP niet op een woonadres staan ingeschreven en indien sprake is van een registratie, alleen over een postadres beschikken. Op hen is daarom de regeling voor personen zonder vaste woon of verblijfplaats van toepassing. Voor deze groep bedraagt de beslagvrije voet (maximaal) 47,5% van de gehuwdennorm.
In de memorie van toelichting is reeds aangegeven dat aan de keuze voor 47,5% de gedachte ten grondslag ligt dat het voor de deurwaarder bij personen zonder vaste woon- of verblijfplaats vrijwel niet mogelijk is om vast te stellen welke leefsituatie geldt. Dat laat onverlet dat de schuldenaar de mogelijkheid heeft om richting deurwaarder zijn leefsituatie aan te tonen. Gedacht moet dan worden aan het feit dat hij, naast dat hij op een door de gemeente voor dak- en thuislozen opengesteld postadres staat ingeschreven, ook kan aantonen dat hij regelmatig van (nacht)opvanginstellingen gebruik maakt. In die situatie is er geen belemmering om, zoals de leden van de fractie van de PvdA vragen, de normale regels voor de berekening van de beslagvrije voet op hem toe te passen.’’
16. In de Tweede nota van wijziging [2] is het volgende vermeld:
‘‘Artikel 475e, eerste, tweede en derde lid
(…)
Tevens is – in overeenstemming met de nota naar aanleiding van het verslag– de tekst zo aangepast dat voor de schuldenaar die in Nederland verblijft, maar niet over een vast woonadres beschikt op basis van de basisregistratie personen, als hij volledig inzicht geeft in zijn situatie bij de berekening van de beslagvrije voet, de in het eerste lid genoemde maximering buiten toepassing blijft.
(…)’’
Voldoet eiser aan de voorwaarden van artikel 475e Rv?
17. De rechtbank stelt verder vast dat eiser het Uwv inzicht heeft gegeven in zijn leefsituatie en zijn bronnen van inkomsten. Op grond van artikel 475ab Rv wordt onder leefsituatie verstaan of iemand alleenstaand is, een alleenstaande ouder, gehuwd zonder kinderen of gehuwd met kinderen. Deze informatie is bekend bij het Uwv en blijkt onder meer uit het eerste primaire besluit van 17 november 2022 (zesde pagina). Gelet op de uitkeringsrelatie met eiser is het Uwv ook bekend met de bronnen van inkomsten van eiser. Eiser voldoet daarom aan de voorwaarden van artikel 475e Rv. Naar het oordeel van de rechtbank had artikel 475da, vierde lid, Rv daarom buiten toepassing moeten blijven. Het Uwv heeft ten onrechte nagelaten artikel 475e Rv toe te passen. Dit is een gebrek.
Conclusie
18. Zoals hiervoor is overwogen onder 17 is het bestreden besluit in strijd met artikel 475e Rv. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan uitsluitend met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder de beslagvrije voet opnieuw berekenen met toepassing van artikel 475e Rv per 1 juli 2022 en per 1 januari 2023. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
19. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
20. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).
21. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.