Beoordeling door de rechtbank
Het rapport van [adviesbureau]
5. Het college heeft aan het bestreden besluit een advies van [adviesbureau] van 17 juni 2022 ten grondslag gelegd. Eiseres heeft aangevoerd dat het rapport diverse onjuistheden bevat en dat er in het rapport onjuiste conclusies zijn getrokken. Zij wijst daarbij op onjuiste metingen van parkeerruimte, onjuiste afmetingen van auto’s en onjuiste intekening van blauwe lijnen en rijcurves.
6. Hoewel het college niet aan het advies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor de toetsing bij hem berust, mag het bij het nemen van zijn besluit op het advies afgaan, nadat het college is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.
7. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van het advies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als er in procedure een tegenadvies van een andere deskundige wordt ingebracht of wanneer concrete aanknopingspunten worden aangevoerd waardoor twijfel ontstaat aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
8. De rechtbank overweegt dat eiseres geen tegenadvies heeft overgelegd. Zij heeft ook niet op een andere manier aangevoerd dat de inhoud van het advies van [adviesbureau] gebreken vertoont of onzorgvuldig is. De rechtbank vindt dat er verder ook geen zodanige gebreken aan het advies kleven dat het college niet mocht uitgaan van het advies van [adviesbureau] . Dat betekent dat het college mocht uitgaan van het advies van [adviesbureau] . De beroepsgrond slaagt niet.
Vier meter openbare parkeerplaats gaat verloren waardoor minder auto’s kunnen parkeren
9. Eiseres voert aan de weigeringsgrond van artikel 2:12, tweede lid, onder b of d, van de APV van toepassing is, omdat de uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats. Hierdoor kunnen minder auto’s parkeren en dat is gezien de parkeerdruk niet wenselijk. Volgens eiseres is het tegenstrijdig dat in het rapport van [adviesbureau] is geconcludeerd dat er geen parkeercapaciteit verloren gaat, terwijl er volgens eiseres wel vier meter openbare parkeerruimte vervalt. In de aanvulling van haar beroepschrift van 29 augustus 2022 wijst eiseres er nogmaals op dat er wel parkeercapaciteit verloren gaat als er vier meter openbare parkeerruimte verdwijnt.
10. De rechtbank is het weliswaar met eiseres eens dat er een openbare parkeerplaats verloren gaat, echter is dit een openbare parkeerplaats die niet gebruikt kan worden. Deze openbare parkeerplaats kon ook niet gebruikt worden voordat de omgevingsvergunning voor een tweede uitweg werd verleend. De rechtbank legt dit hierna uit.
11. De rechtbank overweegt dat in het rapport van [adviesbureau] is toegelicht dat de maximale parkeercapaciteit van drie parkeerplaatsen gelijk blijft. Volgens [adviesbureau] is de totale parkeercapaciteit aan de westzijde van de weg ten tijde van het opmaken van het rapport drie auto’s en aan de oostzijde van de weg is de totale parkeercapaciteit twee auto’s. Met het aanleggen van een nieuwe uitweg blijft er één parkeerplaats aan de oostzijde van de weg over. Omdat de weg vrij smal is en er daardoor niet aan de twee zijden van de weg tegelijk geparkeerd kan worden, kan volgens [adviesbureau] worden geconcludeerd dat er geen openbare parkeerplaatsen verloren gaan met het aanleggen van een uitweg. De maximale parkeercapaciteit blijft immers drie parkeerplaatsen. De rechtbank kan deze toelichting volgen. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het college zich op dit advies baseren. De beroepsgrond slaagt niet.
Noodzaak voor een tweede uitweg
12. Eiseres voert aan dat een tweede uitweg overbodig is, omdat bij de bestaande eerste uitweg al drie auto’s naast elkaar geparkeerd kunnen staan. Volgens eiseres is er daarom voor deze uitweg geen noodzaak.
13. De rechtbank overweegt dat in de APV 2022 is opgenomen dat de omgevingsvergunning geweigerd kan worden als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats. De noodzaak van een uitweg is op grond van de APV 2022 geen zelfstandig vereiste om aan te tonen door het college. Op basis van het advies van [adviesbureau] is het college van mening dat er geen openbare parkeerplaats verloren gaat, omdat de parkeercapaciteit van drie parkeerplaatsen voor drie auto’s gelijk blijft. Nu er geen sprake is van het verlies van een openbare parkeerplaats, hoeft ook de noodzaak niet beoordeeld te worden. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen weigeringsgrond aan de orde is, zodat de omgevingsvergunning voor een tweede uitweg verleend moest worden.
Evidente privaatrechtelijke belemmering
15. Eiseres meent dat zij, op basis van een erfdienstbaarheid geformuleerd in de koopovereenkomst van haar woning, vanuit het huiskamerraam recht heeft op vrij uitzicht en dat de voortuin van de buren alleen als siertuin mag worden gebruikt met een dusdanige beplanting dat daar nog overheen gekeken kan worden. Volgens eiseres is hierdoor sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering.
16. In het koopcontract (ontleend aan een e-mail van eiseres aan vergunninghoudster van 27 juni 2022) van de woning van eiseres is het volgende opgenomen:
‘‘
Uitzicht, inhoudende het verbod voor de eigenaar van het lijdend erf om de voortuin, voorzover grenzende aan de openbare straat, anders te gebruiken dan als siertuin en hierin zodanige beplanting te hebben, dat hierdoor het uitzicht uit de ramen in de voorgevel van de volgens het huidige bouwplan op het heersende erf te bouwen woning wordt belemmerd.’’
17. Voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning in de weg staat, bestaat slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. Een privaatrechtelijke belemmering is evident, indien dat zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld.In de voorliggende situatie is dat niet het geval. Het is niet aan de bestuursrechter om een bindend oordeel over het wel of niet bestaan van een privaatrechtelijk recht te geven. Daarvoor is de burgerlijke rechter de aangewezen rechter.
18. De beroepsgronden over handhaving en de verwijderde markeringspaal maken geen onderdeel uit van het geschil dat aan de rechtbank voorligt. De rechtbank zal daarom over deze beroepsgronden geen oordeel geven.
Conclusie en gevolgen
19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.