ECLI:NL:RBMNE:2023:5768

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
22/3306
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor een tweede uitweg in het kader van de Wabo

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiseres tegen een verleende omgevingsvergunning voor het aanleggen van een tweede uitweg op het adres [adres 1] in [plaats], gemeente [gemeente]. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 22 februari 2022 deze omgevingsvergunning verleend, maar eiseres heeft bezwaar gemaakt. Het college heeft het bezwaar gegrond verklaard, maar heeft uiteindelijk besloten de vergunning in stand te laten na aanvullingen op de motivering. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 24 februari 2023 is behandeld.

De rechtbank heeft het toetsingskader voor de omgevingsvergunning vastgesteld op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Algemene Plaatselijke Verordening Vijfheerenlanden 2022. De rechtbank concludeert dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen weigeringsgrond aan de orde is, en dat de omgevingsvergunning verleend moest worden. Eiseres heeft aangevoerd dat de vergunning ten koste gaat van een openbare parkeerplaats, maar de rechtbank oordeelt dat de maximale parkeercapaciteit gelijk blijft en dat er geen openbare parkeerplaatsen verloren gaan.

Daarnaast heeft eiseres een beroep gedaan op een privaatrechtelijke belemmering, maar de rechtbank stelt dat dit niet evident is en dat het niet aan de bestuursrechter is om hierover te oordelen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren en is openbaar uitgesproken op 17 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3306

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente](het college), verweerder,
(gemachtigde: mr. A.M.J. de Braal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een verleende omgevingsvergunning voor het aanleggen van een tweede uitweg op het adres [adres 1] in [plaats] , gemeente [gemeente] . Met het besluit van 22 februari 2022 (het primaire besluit) heeft het college deze omgevingsvergunning verleend.
1.1.
Eiseres woont op het adres [adres 2] in [plaats] en heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.2.
In het besluit van 21 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar gegrond verklaard. Volgens het advies van de Commissie bezwaarschriften Vijfheerenlanden van 31 mei 2022 is het primaire besluit niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Het college heeft daarom [adviesbureau] onafhankelijk advies gevraagd over de gevolgen voor parkeren en verkeersveiligheid van de nieuwe uitweg. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het college besloten de omgevingsvergunnig in stand te laten onder aanvulling van de motivering.
1.3.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en haar beroepschrift op 29 augustus 2022 aangevuld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 februari 2023 op zitting behandeld. Eiseres was aanwezig met [A] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordelingskader

2. Het toetsingskader voor het maken van een uitweg is als volgt. Uit artikel 2.2. eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) volgt dat voor deze activiteit een omgevingsvergunning is vereist. Op grond van artikel 2.18 van de Wabo kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening. Met ‘de betrokken verordening’ wordt in het geval van de gemeente [gemeente] bedoeld de Algemene Plaatselijke Verordening Vijfheerenlanden 2022 (de APV 2022) (geldend van 23 februari 2022 tot en met heden).
3. Op het moment van de aanvraag op 31 december 2021 en de vergunningverlening op 22 februari 2022 gold de Algemene Plaatselijke Verordening 2019 (de APV 2019). Op basis van artikel 6.4 van de APV 2022 is de APV 2019 ingetrokken. Artikel 6.5 van de APV 2022 bepaalt dat besluiten, genomen krachtens de APV 2019, die golden op het moment van de inwerkingtreding van de APV 2022 en waarvoor de APV 2022 overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening. De APV 2022 is daardoor het geldende toetsingskader.
4. Op grond van artikel 2:12, eerste lid, van de APV 2022 is het verboden zonder omgevingsvergunning een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
Op grond van artikel 2:12, tweede lid van de APV 2022, kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:
a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;
b. als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
c. als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
d. als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank beoordeelt of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen weigeringsgrond aan de orde is, zodat de omgevingsvergunning moest worden verleend.

Beoordeling door de rechtbank

Het rapport van [adviesbureau]
5. Het college heeft aan het bestreden besluit een advies van [adviesbureau] van 17 juni 2022 ten grondslag gelegd. Eiseres heeft aangevoerd dat het rapport diverse onjuistheden bevat en dat er in het rapport onjuiste conclusies zijn getrokken. Zij wijst daarbij op onjuiste metingen van parkeerruimte, onjuiste afmetingen van auto’s en onjuiste intekening van blauwe lijnen en rijcurves.
6. Hoewel het college niet aan het advies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor de toetsing bij hem berust, mag het bij het nemen van zijn besluit op het advies afgaan, nadat het college is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. [1]
7. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van het advies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als er in procedure een tegenadvies van een andere deskundige wordt ingebracht of wanneer concrete aanknopingspunten worden aangevoerd waardoor twijfel ontstaat aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
8. De rechtbank overweegt dat eiseres geen tegenadvies heeft overgelegd. Zij heeft ook niet op een andere manier aangevoerd dat de inhoud van het advies van [adviesbureau] gebreken vertoont of onzorgvuldig is. De rechtbank vindt dat er verder ook geen zodanige gebreken aan het advies kleven dat het college niet mocht uitgaan van het advies van [adviesbureau] . Dat betekent dat het college mocht uitgaan van het advies van [adviesbureau] . De beroepsgrond slaagt niet.
Vier meter openbare parkeerplaats gaat verloren waardoor minder auto’s kunnen parkeren
9. Eiseres voert aan de weigeringsgrond van artikel 2:12, tweede lid, onder b of d, van de APV van toepassing is, omdat de uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats. Hierdoor kunnen minder auto’s parkeren en dat is gezien de parkeerdruk niet wenselijk. Volgens eiseres is het tegenstrijdig dat in het rapport van [adviesbureau] is geconcludeerd dat er geen parkeercapaciteit verloren gaat, terwijl er volgens eiseres wel vier meter openbare parkeerruimte vervalt. In de aanvulling van haar beroepschrift van 29 augustus 2022 wijst eiseres er nogmaals op dat er wel parkeercapaciteit verloren gaat als er vier meter openbare parkeerruimte verdwijnt.
10. De rechtbank is het weliswaar met eiseres eens dat er een openbare parkeerplaats verloren gaat, echter is dit een openbare parkeerplaats die niet gebruikt kan worden. Deze openbare parkeerplaats kon ook niet gebruikt worden voordat de omgevingsvergunning voor een tweede uitweg werd verleend. De rechtbank legt dit hierna uit.
11. De rechtbank overweegt dat in het rapport van [adviesbureau] is toegelicht dat de maximale parkeercapaciteit van drie parkeerplaatsen gelijk blijft. Volgens [adviesbureau] is de totale parkeercapaciteit aan de westzijde van de weg ten tijde van het opmaken van het rapport drie auto’s en aan de oostzijde van de weg is de totale parkeercapaciteit twee auto’s. Met het aanleggen van een nieuwe uitweg blijft er één parkeerplaats aan de oostzijde van de weg over. Omdat de weg vrij smal is en er daardoor niet aan de twee zijden van de weg tegelijk geparkeerd kan worden, kan volgens [adviesbureau] worden geconcludeerd dat er geen openbare parkeerplaatsen verloren gaan met het aanleggen van een uitweg. De maximale parkeercapaciteit blijft immers drie parkeerplaatsen. De rechtbank kan deze toelichting volgen. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het college zich op dit advies baseren. De beroepsgrond slaagt niet.

Noodzaak voor een tweede uitweg

12. Eiseres voert aan dat een tweede uitweg overbodig is, omdat bij de bestaande eerste uitweg al drie auto’s naast elkaar geparkeerd kunnen staan. Volgens eiseres is er daarom voor deze uitweg geen noodzaak.
13. De rechtbank overweegt dat in de APV 2022 is opgenomen dat de omgevingsvergunning geweigerd kan worden als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats. De noodzaak van een uitweg is op grond van de APV 2022 geen zelfstandig vereiste om aan te tonen door het college. Op basis van het advies van [adviesbureau] is het college van mening dat er geen openbare parkeerplaats verloren gaat, omdat de parkeercapaciteit van drie parkeerplaatsen voor drie auto’s gelijk blijft. Nu er geen sprake is van het verlies van een openbare parkeerplaats, hoeft ook de noodzaak niet beoordeeld te worden. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen weigeringsgrond aan de orde is, zodat de omgevingsvergunning voor een tweede uitweg verleend moest worden.
Evidente privaatrechtelijke belemmering
15. Eiseres meent dat zij, op basis van een erfdienstbaarheid geformuleerd in de koopovereenkomst van haar woning, vanuit het huiskamerraam recht heeft op vrij uitzicht en dat de voortuin van de buren alleen als siertuin mag worden gebruikt met een dusdanige beplanting dat daar nog overheen gekeken kan worden. Volgens eiseres is hierdoor sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering.
16. In het koopcontract (ontleend aan een e-mail van eiseres aan vergunninghoudster van 27 juni 2022) van de woning van eiseres is het volgende opgenomen:
‘‘
Uitzicht, inhoudende het verbod voor de eigenaar van het lijdend erf om de voortuin, voorzover grenzende aan de openbare straat, anders te gebruiken dan als siertuin en hierin zodanige beplanting te hebben, dat hierdoor het uitzicht uit de ramen in de voorgevel van de volgens het huidige bouwplan op het heersende erf te bouwen woning wordt belemmerd.’’
17. Voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning in de weg staat, bestaat slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. Een privaatrechtelijke belemmering is evident, indien dat zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld. [2] In de voorliggende situatie is dat niet het geval. Het is niet aan de bestuursrechter om een bindend oordeel over het wel of niet bestaan van een privaatrechtelijk recht te geven. Daarvoor is de burgerlijke rechter de aangewezen rechter. [3]
Overig
18. De beroepsgronden over handhaving en de verwijderde markeringspaal maken geen onderdeel uit van het geschil dat aan de rechtbank voorligt. De rechtbank zal daarom over deze beroepsgronden geen oordeel geven.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht voor andere adviseurs.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1628.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:523.