ECLI:NL:RBMNE:2023:5839

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
10355021
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na incident met minderjarige in dagopvang

In deze civiele zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de moeder van een minderjarige zoon met een verstandelijke beperking, en Stichting [stichting], die dagopvang voor haar zoon verzorgde. Eiseres vorderde schadevergoeding omdat haar zoon op 22 augustus 2018, door een gebrek aan toezicht, kon weglopen van de dagopvang en gedurende ten minste 15 minuten vermist was. Eiseres stelde dat zij door dit voorval getraumatiseerd was en vorderde een schadevergoeding van € 24.989,00, alsook vergoeding van proceskosten.

De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van wanprestatie, omdat de overeenkomst voor de dagopvang was gesloten met de minderjarige zoon van eiseres en niet met eiseres zelf. Hierdoor kon Stichting [stichting] niet tekortschieten jegens eiseres. Daarnaast werd het beroep op onrechtmatige daad afgewezen, omdat de geschonden zorgnorm niet was bedoeld ter bescherming van eiseres, maar van haar zoon. De kantonrechter concludeerde dat de vorderingen van eiseres niet konden slagen en dat zij in de proceskosten moest worden veroordeeld.

De rechter heeft de vorderingen van eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van Stichting [stichting], die zijn begroot op € 1.058,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt het belang van het relativiteitsvereiste in onrechtmatige daadzaken en de noodzaak voor eiseres om haar schade te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10355021 \ UC EXPL 23-1289 RJ/58605
Vonnis van 11 oktober 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. A. Ramsaroep,
tegen
STICHTING [stichting],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. C.G. Top.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Stichting [stichting] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 januari 2023 en het herstelexploot van 17 februari 2023 met producties 1 tot en met 12;
- de conclusie van antwoord van 3 mei 2023 met productie 1.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 september 2023. Daarbij is [eiseres] verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en mr. Nasrullah, die tijdens de mondelinge behandeling het woord heeft gevoerd. Namens Stichting [stichting] zijn mevrouw [A] (clustermanager) en mevrouw [B] (bestuurssecretaris) verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter. Partijen hebben ook op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
Stichting [stichting] heeft in de periode van 2016-2018 dagopvang verzorgd voor [de zoon] , de zoon van [eiseres] . [de zoon] was in deze periode 3 tot 5 jaar en heeft een verstandelijke beperking, waardoor hij afhankelijk is van begeleiding en continu zorg nodig heeft. Op 22 augustus 2018 heeft het toezicht van twee werknemers op enig moment ontbroken en heeft [de zoon] weg kunnen lopen bij de dagopvang waardoor hij, in ieder geval 15 minuten, kwijt is geweest. Nadat [de zoon] aan de overkant van de straat werd teruggevonden, heeft Stichting [stichting] zijn ouders telefonisch van dit incident op de hoogte gebracht.
2.2.
[eiseres] stelt getraumatiseerd te zijn door dit voorval, waardoor zij studievertraging heeft opgelopen en onder behandeling is bij een psycholoog. Bovendien heeft zij na dit incident [de zoon] zelf thuis opgevangen en verzorgd, omdat zij Stichting [stichting] niet meer met de zorg voor [de zoon] vertrouwde. [eiseres] vordert daarom – samengevat – een verklaring voor recht dat Stichting [stichting] wanprestatie (de kantonrechter begrijpt: een toerekenbare tekortkoming in de nakoming), dan wel onrechtmatige daad heeft gepleegd tegen haar en gehouden is de schade die zij heeft geleden te vergoeden. [eiseres] vordert daarbij € 24.989,00 aan schadevergoeding en veroordeling van Stichting [stichting] tot betaling van de proceskosten en de nakosten.
2.3.
Stichting [stichting] voert verweer. Stichting [stichting] vindt het buitengewoon onwenselijk dat [de zoon] naar buiten heeft kunnen ontsnappen, maar stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van wanprestatie en/of onrechtmatige daad. Stichting [stichting] concludeert daarom – samengevat – tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] en veroordeling van [eiseres] in de proceskosten en de nakosten.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen, omdat er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming tegen [eiseres] en ook niet van onrechtmatige daad. Hierna wordt toegelicht waarom.
Er is geen sprake van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming tegen [eiseres]
3.2.
De kantonrechter stelt voorop dat geen overeenkomst tot stand gekomen is tussen Stichting [stichting] en [eiseres] , maar tussen Stichting [stichting] en [de zoon] . Dit wordt in de dagvaarding gesteld bij randnummer 1 (‘
Op 3 maart 2016 is door gedaagde een overeenkomst afgesloten met de minderjarige zoon van eiseres’) en blijkt ook uit de tekst van de overeenkomst (productie 1 bij de dagvaarding). [eiseres] heeft onvoldoende gesteld, laat staan onderbouwd, dat zij zelf (ook) partij is bij de overeenkomst. Nu de overeenkomst niet is gesloten tussen Stichting [stichting] en [eiseres] , kan Stichting [stichting] ook niet jegens [eiseres] tekortschieten in de nakoming daarvan en kan er dus geen sprake zijn van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming.
Er is geen sprake van onrechtmatige daad tegen [eiseres]
3.3.
Het is de kantonrechter onduidelijk gebleven of [eiseres] zich heeft willen beroepen op onrechtmatig handelen van Stichting [stichting] zelf (artikel 6:162 BW) of op onrechtmatig handelen van de werknemers van Stichting [stichting] , waarvoor Stichting [stichting] dan in haar hoedanigheid van werkgever aansprakelijk kan zijn (artikel 6:170 BW). Ongeacht welke grondslag is bedoeld, slaagt het beroep op onrechtmatige daad niet. Hierna wordt toegelicht waarom.
3.4.
[eiseres] heeft onvoldoende gesteld waaruit kan volgen dat er sprake zou zijn van onrechtmatig handelen van Stichting [stichting] zelf. Wél stelt de kantonrechter vast dat de twee werknemers van Stichting [stichting] die op 22 augustus 2018 toezicht moesten houden, hun zorgplicht jegens [de zoon] hebben geschonden en dus onrechtmatig hebben gehandeld jegens [de zoon] . Tussen partijen staat niet ter discussie dat [de zoon] speciale zorg nodig had. Tussen partijen staat ook niet ter discussie dat [de zoon] continu in het oog gehouden moest worden, deuren gesloten moesten blijven en moesten zijn voorzien van een hoge deursluiting of op slot moesten worden gedraaid, omdat er een reëel risico op weglopen bestond. Vast staat ook dat [de zoon] heeft kunnen weglopen en dat langer dan slechts een heel kort ogenblik het toezicht op [de zoon] ontbroken heeft. Er is dus sprake van schending van de zorgplicht door de twee werknemers van Stichting [stichting] jegens [de zoon] .
3.5.
Om een beroep op onrechtmatige daad te kunnen laten slagen, moet worden voldaan aan de vereisten van 6:162 BW en 6:163 BW, het zogenoemde relativiteitsvereiste. Dit vereiste houdt in dat er geen verplichting tot schadevergoeding bestaat, wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden. Aan dit vereiste is niet voldaan.
3.6.
[eiseres] vordert schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van (de werknemers van) Stichting [stichting] . De kantonrechter stelt echter vast dat de geschonden norm, namelijk de zorgplicht jegens [de zoon] , niet primair in het leven is geroepen ter voorkoming van schade bij zijn moeder. In de wet en in jurisprudentie bestaan beperkte uitzonderingen waarbij ook een secundair slachtoffer recht heeft op schadevergoeding indien onrechtmatig is gehandeld jegens een ander, te denken valt aan shockschade of affectieschade. Een schadevergoedingsplicht voor dergelijke schades komt echter alleen aan de orde wanneer [de zoon] ernstig gewond zou zijn geraakt of zou zijn overleden. Daarvan is hier (gelukkig) geen sprake.
Proceskosten
3.7.
[eiseres] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de kosten worden veroordeeld. Dit betekent dat zij haar eigen kosten moet dragen en de proceskosten van Stichting [stichting] aan haar moet betalen. De proceskosten van Stichting [stichting] worden tot vandaag begroot op € 1.058,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x het tarief van € 529,00).
3.8.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
3.9.
De nakosten, waarvan Stichting [stichting] betaling vordert, zullen worden toegewezen zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Stichting [stichting] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.058,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [eiseres] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door Stichting [stichting] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 132,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot aan de voldoening,
  • te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot aan de voldoening,
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2023.