RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2023 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiser
(gemachtigden: M.J. van Broekhoven en L.A.M. Renfurm),
de korpschef van politie, verweerder
(gemachtigde: mr. G.G.E.A. Frederix-Gianotten).
Voorgeschiedenis
1. Eiser heeft gewerkt voor de Nationale Politie. In eerste instantie was dit op detacheringsbasisen later (vanaf [1982]) is hij in dienst getreden. Tijdens het dienstverband heeft eiser verschillende nare gebeurtenissen meegemaakt. Per [2018 1] is hij uit dienst getreden.
2. Op 13 juni 2016 is bij eiser PTSS vastgesteld. Eiser heeft op 22 september 2016 verweerder gevraagd zijn PTSS te erkennen als beroepsziekte. In zijn verzoek heeft eiser vier incidenten genoemd als oorzaken voor de PTSS, namelijk:
i. i) het schietincident op de schietbaan op [1997]
ii) de bankoverval in Amsterdam in 1979
iii) de krakersrellen in Amsterdam op [1980]
iv) het incident in 1979 rondom een verdronken jongetje van vijf jaar oud.
3. Verweerder heeft met het besluit van 2 januari 2017 geweigerd de PTSS te erkennen als beroepsziekte. Hiertegen is bezwaar, beroepen hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft uiteindelijk geoordeeld dat, de incidenten ii, iii en iv zich tijdens het verrichten van de politiediensten onder het gezag van de politie hebben voorgedaan en terecht (inmiddels) hebben geleid tot erkenning van de PTSS als beroepsziekte. Wat de rechtbank heeft overwogen over incident i is niet meer beoordeeld.
4. Met de erkenning van de incidenten ii, iii en iv als beroepsziekte staat vast dat eiser een beroep kan doen op de rechtspositionele regelingen, neergelegd in het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en het Besluit bezoldiging politie (Bbp). In oktober 2022 heeft verweerder op basis van deze rechtspositionele aanspraken smartengeld vergoed.
Huidige procedure
5. Eiser heeft verweerder met de brief van 17 februari 2022 aansprakelijk gesteld voor de geleden en eventueel nog te lijden materiële en immateriële schade in relatie tot de gestelde diagnose werkgerelateerde PTSS.
6. Met het besluit van 28 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aansprakelijkheid voor de door eiser geleden restschade afgewezen.
7. Op 28 december 2022 heeft eiser bezwaar gemaakt bij verweerder en verzocht dit aan te merken als een rechtstreeks beroep tegen het bestreden besluit. Verweerder is hiermee akkoord gegaan.
8. De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigden deelgenomen, evenals de gemachtigde van verweerder en mevrouw [A]. Ook was mevrouw [B] aanwezig als toehoorder. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser gevraagd om aanhouding van de zaak in verband met de overige verzoeken die hij aan verweerder heeft gedaan en die zich in de bezwaarfase bevinden. Eiser heeft vervolgens op gewezen op het lange tijdsverloop die dat mee zou brengen. Verweerder heeft zich verzet tegen aanhouding van de zaak. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en de beslissing genomen dit niet te heropenen, maar uitspraak te doen. De reden is dat het in deze zaak om een op zichzelf staand onderwerp gaat, waar voldoende informatie over is. Daarnaast neemt de rechtbank ook het tijdsverloop waar eiser op heeft gewezen in overweging.
Inhoud van het bestreden besluit (in essentie weergegeven)
9. Verweerder stelt in het bestreden besluit dat met de vergoeding van smartengeld in oktober 2022 (zie onder 4) eisers rechtspositionele aanspraken zijn afgewikkeld. Om deze reden heeft verweerder de aansprakelijkheidsstelling opgevat als een verzoek om zogenoemde restschadeen hier met het bestreden besluit een beslissing over genomen. Het gaat bij restschade om een vergoeding van schade voor zover de rechtspositionele regelingen daarin niet voorzien. Verweerder verduidelijkt dat voor erkenning van PTSS als beroepsziekte in het kader van het Barp, minder vergaande criteria gelden. Hiervoor is alleen een causaal verband tussen de werkomstandigheden en PTSS vereist. Voor erkenning van aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 van het BWis vereist dat de incidenten die in causaal verband staan met de beroepsgerelateerde PTSS als objectief buitensporig aangemerkt kunnen worden, dat verweerder de zorgplicht heeft geschonden en dat geen sprake is van absolute dan wel relatieve verjaring.
10. Verweerder erkent geen aansprakelijkheid voor de door eiser geleden restschade. Voor de incidenten ii, iii en iv neemt verweerder weliswaar een causaal verband aan tussen de incidenten en de PTSS, maar stelt verweerder zich op het standpunt dat sprake zou zijn van verjaring. De incidenten hebben namelijk plaatsgevonden in 1979 en 1980. De absolute verjaringstermijn is 20 jaar en deze was al verlopen vanaf het moment van de aansprakelijkstelling door eiser op 17 februari 2022. De relatieve verjaringstermijn van 5 jaar is aangevangen op het moment dat eiser de diagnose PTSS kreeg, 13 juni 2016, en is dus ook verlopen.
11. Voor incident i neemt verweerder geen causaal verband aan tussen het incident en de PTSS. Eiser heeft hierover medische informatie ingediend bij de Korps Medisch Adviseur (KMA). De KMA concludeert echter dat uit deze informatie niet is af te leiden dat de ervaren klachten een relatie hebben met incident i.