ECLI:NL:RBMNE:2023:6503

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
C/16/523604 / FO RK 21-633
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en zorgregeling na mediation en hulpaanbod

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 8 december 2023 een beschikking gegeven over het gezamenlijk gezag en de zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2020. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.A. Remport Urban, verzocht om gezamenlijk gezag en een zorgregeling waarbij de minderjarige na een opbouw om het weekend bij hem verblijft. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen, verzocht om afwijzing van de verzoeken van de vader. De rechtbank constateerde dat de communicatie tussen de ouders moeizaam verliep, maar dat dit geen belemmering vormde voor gezamenlijk gezag. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de minderjarige is dat beide ouders samen beslissingen nemen. De rechtbank heeft de zorgregeling vastgesteld met een opbouw, waarbij de minderjarige vanaf 10 december 2023 bij de vader verblijft en de omgang geleidelijk wordt uitgebreid. De rechtbank heeft ook een vakantieregeling vastgesteld, waarbij de vakanties bij helfte worden verdeeld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de regeling onmiddellijk van kracht is, ook als een van de ouders in beroep gaat. De rechtbank benadrukte het belang van duidelijke afspraken en communicatie tussen de ouders voor het welzijn van de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/523604 / FO RK 21-633 (gezag en omgang)
Beschikking van 8 december 2023
in de zaak van:
[de vader], de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. R.A. Remport Urban,
tegen
[de moeder], de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen.

1.De procedure

1.1.
In deze zaak heeft de rechtbank meerdere beschikkingen gegeven, de laatste op
12 september 2022. Voor het procesverloop tot die datum verwijst de rechtbank naar die beschikking. Daarna heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • de brief van KOOS van 10 januari 2023 over het verloop van het ouderschapsbemiddelingstraject;
  • de brief van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 20 januari 2023;
  • het rapport van de Raad van 14 juli 2023;
  • het F9-formulier van de vader van 7 augustus 2023;
  • de brief met bijlagen van de moeder van 25 oktober 2023.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van
6 november 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders en hun advocaten;
- de heer [A] namens de Raad;
- mevrouw C. Kibor, tolk voor de moeder.
1.3.
Tijdens de zitting heeft de vader mondeling een aanvullend verzoek gedaan, namelijk om te bepalen dat de vakanties bij helfte worden verdeeld. Dat verzoek heeft hij op 6 november 2023, tijdens de zitting, naar de rechtbank gemaild.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad. Zij hebben samen een kind: [minderjarige] , geboren op [2020] in [geboorteplaats] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
De moeder heeft alleen het gezag over [minderjarige] . Dat betekent dat zij alleen de belangrijke beslissingen over hem kan nemen.
2.4.
De vader verzoekt de rechtbank te bepalen dat hij samen met de moeder het gezag over [minderjarige] heeft, en een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] na een opbouw om het weekend van vrijdagavond tot zondagavond bij hem verblijft, en in de week dat er geen omgang is een kort contactmoment waarbij vader [minderjarige] een paar uur kan zien, bijvoorbeeld op de woensdagmiddag. Hij heeft aanvullend verzocht te bepalen dat de vakanties bij helfte worden verdeeld, zoals de Raad heeft geadviseerd.
2.5.
De moeder wil dat de verzoeken van de vader worden afgewezen.
2.6.
In de beschikking van 12 september 2022 heeft de rechtbank de
voorlopigeomgangsregeling zoals vastgesteld in de beschikking van 14 maart 2022 gewijzigd, in die zin dat [minderjarige] drie van de vier weekenden op vrijdag van 16.00 uur tot 18.00 uur en op zondag van 10.00 uur tot het middagslaapje met de vader bij de moeder thuis is.
Ook heeft de rechtbank de ouders via het uniform hulpaanbod verwezen naar een ouderschapsbemiddelingstraject, en de Raad gevraagd bij een niet helemaal positief resultaat zo nodig advies te geven. De rechtbank heeft de (verdere) beslissing op de verzoeken om deze reden aangehouden.
2.7.
Het ouderschapsbemiddelingstraject is op 30 december 2022 beëindigd, met een niet-positief resultaat. In de stukken staat dat de ouders naar de afspraken zijn gekomen, maar dat het onderlinge wantrouwen groot is. Ieder gesprek leidde tot een impasse. Het is volgens KOOS voor de ouders (nog) niet mogelijk de stap te maken van ex-partners naar het vernieuwd ouderschap.
2.8.
De Raad heeft hierna besloten onderzoek te gaan doen. In het rapport van 14 juli 2023 adviseert de Raad de rechtbank om de vader samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] te belasten. De vader stelt zich actief op en neemt moeite om [minderjarige] te kunnen zien. De ouders zullen samen een weg moeten vinden in hun onderlinge contact. Het is in het belang van [minderjarige] dat de ouders in de toekomst gezamenlijk communiceren over keuzes die gemaakt moeten worden voor [minderjarige] .
Ten aanzien van de zorgregeling adviseert de Raad binnen zes maanden toe te werken naar een zorgregeling waarbij [minderjarige] eenmaal per twee weken een weekend van vrijdag tot zondag bij vader verblijft, en de helft van de vakanties. De omgang moet geleidelijk worden uitgebreid, en de Raad stelt de volgende opbouwregeling voor:
  • met ingang van 1 september 2023 is er omgang tussen de vader en [minderjarige] , wekelijks op vrijdag en zondag van 9.00 uur tot 14.00 uur;
  • met ingang van 1 oktober 2023 is er omgang tussen de vader en [minderjarige] , wekelijks op vrijdag en zondag van 9.00 uur tot 17.00 uur;
  • met ingang van 1 november 2023 is er wekelijks omgang tussen de vader en [minderjarige] , van vrijdag 15.00 uur tot zaterdag 12.00 uur;
  • met ingang van 1 december 2023 is er wekelijks omgang tussen de vader en [minderjarige] , van vrijdag 12.00 uur tot zaterdag 18.00 uur;
  • met ingang van 1 januari 2024 is er wekelijks omgang tussen de vader en [minderjarige] , van vrijdag 12.00 uur tot zaterdag 17.00 uur;
  • met ingang van 1 februari 2024 is er eenmaal per twee weken omgang tussen de vader en [minderjarige] , van vrijdag 12.00 uur tot zondag 17.00 uur.
De Raad acht het van belang dat de vader [minderjarige] thuis kan ontvangen. Het halen en brengen van [minderjarige] moet door beide ouders gedaan worden.
De vakanties dienen bij helfte te worden verdeeld.
2.9.
De vader heeft laten weten zich te kunnen vinden in de uitkomst van het onderzoek door de Raad.
2.10.
De moeder is het niet eens met de adviezen van de Raad. Volgens haar zijn de ouders niet in staat om op een gewenste en respectvolle manier met elkaar te communiceren. De vader stelt zich vrij opdringerig en veeleisend op. Ze voorziet grote problemen als hij ook het gezag krijgt.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal hierna per onderwerp de beslissing noemen en uitleggen waarom zij die beslissing neemt.
Gezag
3.2.
De rechtbank zal bepalen dat de vader samen met de moeder het gezag over [minderjarige] heeft. Dit betekent dat zij vanaf nu samen de belangrijke beslissingen over [minderjarige] moeten nemen.
3.3.
Het uitgangspunt van de wet is dat ouders samen beslissingen moeten nemen over hun kind, ook als zij uit elkaar zijn. Het is voor een kind namelijk van belang dat de stem van beide ouders ook na hun uiteengaan doorklinkt in de beslissingen die genomen moeten worden. In de wet staat dat de rechtbank het verzoek om gezamenlijk gezag slechts afwijst als er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of als afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is [1] .
3.4.
De rechtbank ziet onvoldoende reden om van het uitgangspunt van gezamenlijk gezag af te wijken. De moeder heeft toegelicht dat zij het moeilijk vindt om met de vader samen te werken en dat de onderlinge communicatie, ondanks twee keer mediation en een ouderschapbemiddelingstraject, niet goed verloopt. Het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag is bijna tweeënhalf jaar geleden bij de rechtbank ingediend. De moeder zag vanaf het begin bezwaren tegen gezamenlijk gezag. Zij heeft geen vertrouwen in de vader en vreest dat [minderjarige] klem en verloren zal raken omdat de ouders op geen enkele manier constructief kunnen communiceren. Ook ervaart de moeder stress door de manier waarop de vader haar benadert, ze ervaart hem als dwingend. Dat is in de afgelopen tweeënhalf jaar niet veranderd.
De vader ziet ook in dat de samenwerking en communicatie verbeterd moet worden, maar vindt dat dit niet in de weg mag staan aan gezamenlijk gezag.
3.5.
De rechtbank constateert dat de communicatie tussen de ouders en het vertrouwen in elkaar voor verbetering vatbaar is, maar is van oordeel dat dit onvoldoende is daaraan de conclusie te verbinden dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders als zij gezamenlijk gezag hebben. In de procedure is gebleken dat de ouders het oneens zijn over veel ‘kleine’ zaken, maar niet of onvoldoende onderbouwd dat zij het principieel oneens zijn over gezagskwesties. Daarnaast is er de afgelopen jaren veel ruis geweest doordat de vader meer omgang wilde en de moeder dat niet wilde. De rechtbank neemt nu een eindbeslissing over de omgang tussen [minderjarige] en de vader. De verwachting is dat die duidelijkheid de verstandhouding tussen de ouders en de communicatie ten goede zal komen. Verder overweegt de rechtbank dat de ouders hebben verklaard positief te zijn over het volgen van het traject Parallel Ouderschap. Dat geeft de rechtbank vertrouwen dat zij zullen leren om zich te richten op hun ouderschap, en los te laten hoe het bij de ander gaat. Met name voor de moeder zal dit naar verwachting helpend zijn. Zij is tot nu toe de hoofdverzorger geweest van [minderjarige] en zal moeten accepteren dat de vader voor [minderjarige] ook belangrijk is, ook als de vader niet alles doet zoals de moeder dat het liefst zou zien.
De zorgregeling
3.6.
De rechtbank zal een zorgregeling vaststellen, met een opbouw.
Volgens de moeder is [minderjarige] niet klaar voor uitbreiding van de omgang met de vader. De rechtbank vindt dat dit onvoldoende is gebleken. Er vindt al lange tijd beperkte omgang tussen [minderjarige] en de vader plaats en nu is het tijd dat de vader meer tijd met hem gaat doorbrengen. Uit de omgangsmomenten komen geen duidelijke zorgen naar voren over de omgang zelf. Het voornaamste probleem is de verstandhouding tussen de ouders. De moeder heeft verteld dat de vader negatief over haar spreekt richting [minderjarige] . De vader ontkent dit. De rechtbank benadrukt dat de vader dat niet moet doen, net als de moeder niet negatief over de vader moet spreken richting [minderjarige] . Dat is namelijk niet in het belang van [minderjarige] , want het kan onder meer leiden tot een loyaliteitsconflict.
3.7.
De rechtbank vindt het belangrijk dat [minderjarige] eraan went om tijd met de vader door te brengen in [woonplaats] (waar de vader woont). Daarom zal de omgang vanaf 10 december 2023 bij de vader in [woonplaats] plaatsvinden, waarbij er vanaf 24 december 2023 sprake is van een overnachting bij de vader.
Eind maart 2024 gaat [minderjarige] naar school in [woonplaats] . Dat zal veel van hem vragen qua energie. De rechtbank acht het om die reden in zijn belang als de opbouw is afgerond voordat hij naar school gaat, zodat [minderjarige] op dat moment al gewend is aan de zorgregeling. De rechtbank komt daarom tot een snellere opbouw dan het voorstel van de Raad. Verder wijkt de opbouw die de rechtbank vaststelt af van het voorstel van de Raad omdat de vader op de zitting heeft verteld dat hij niet iedere week op vrijdag vrij kan krijgen van zijn werk, maar één vrijdag per twee weken.
De rechtbank zal de volgende (opbouw)regeling vaststellen:
  • op zondag 10 december 2023 en zondag 17 december 2023 brengt de moeder [minderjarige] om 10.00 uur naar de vader in [woonplaats] , en brengt de vader [minderjarige] om 15.00 uur terug bij de moeder;
  • op zondag 24 december 2023 brengt de moeder [minderjarige] om 10.00 uur naar de vader en de vader brengt [minderjarige] op 25 december 2023 om 12.00 uur bij de moeder;
  • op zondag 31 december 2023 brengt de moeder [minderjarige] om 10.00 uur naar de vader en de vader brengt [minderjarige] op 1 januari 2024 om 15.00 uur bij de moeder;
  • met ingang van het weekend van 12 januari 2024 vindt de omgang eens in de twee weken plaats van vrijdag 12.00 uur tot zondag 17.00 uur, waarbij de vader [minderjarige] op vrijdag ophaalt en de moeder [minderjarige] op zondag ophaalt;
  • vanaf het moment dat [minderjarige] naar de basisschool gaat, vindt de omgang eens in de twee weken plaats van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur, waarbij de vader [minderjarige] op vrijdag ophaalt en de moeder [minderjarige] op zondag ophaalt.
De rechtbank zal geen doordeweeks omgangsmoment tussen [minderjarige] en de vader vaststellen. Op de zitting bleek dat de vader zich wat dit betreft refereert aan het oordeel van de rechtbank. Hij is tevreden met het advies van de Raad over een weekendregeling van één keer per twee weken.
3.8.
De rechtbank benadrukt dat het belangrijk is dat beide ouders zich aan de zorgregeling houden. Het is niet in het belang van [minderjarige] als de omgang bijvoorbeeld kort van tevoren wordt afgezegd. Zowel [minderjarige] als de ouders hebben behoefte aan en zijn gebaat bij duidelijkheid.
De vakantieregeling
3.9.
De vader verzoekt de rechtbank om de vakanties bij helfte tussen de ouders te verdelen. Dat verzoek is niet geconcretiseerd. Het advies van de Raad bevat ook geen concreet voorstel voor een verdeling. De rechtbank is, anders dan de vrouw, van oordeel dat zij gezien dit verzoek ruimte heeft om een beslissing te nemen waarbij de vakanties vanaf de start van [minderjarige] op school dan concreet en (maximaal) bij helfte worden verdeeld.
De rechtbank zal de feestdagen niet verdelen, omdat daarover geen verzoek is gedaan. Tijdens de feestdagen loopt de reguliere zorgregeling dan ook door, tenzij een feestdag in een vakantie valt en [minderjarige] conform de vakantieregeling die de rechtbank hierna vaststelt bij de andere ouder verblijft.
3.10.
De rechtbank zal voor de meivakantie 2024 en de zomervakantie 2024 een regeling vaststellen waarbij zij er rekening mee houdt dat [minderjarige] nog niet eerder een (deel van de) vakantie bij de vader heeft verbleven.
Voor de meivakantie van 2024 zal de rechtbank bepalen dat [minderjarige] aansluitend aan het weekend dat hij volgens de reguliere zorgregeling bij de vader is (dat kan in de eerste week of de tweede week zijn) tot de woensdag daarop 17.00 uur bij de vader is, en de overige dagen van de vakantie bij de moeder.
Voor de zomervakantie van 2024 zal de rechtbank bepalen dat [minderjarige] in de tweede en de zesde vakantieweek bij de vader is, en in de eerste, derde, vierde en vijfde week bij de moeder. De moeder heeft dan bijvoorbeeld de mogelijkheid met [minderjarige] op vakantie te gaan naar Hongarije als zij dat wil.
3.11.
Vanaf het schooljaar 2024/2025 worden de vakanties als volgt bij helfte verdeeld:
  • de voorjaarsvakantie en de herfstvakantie: het ene jaar is [minderjarige] in de voorjaarsvakantie bij de vader en in de herfstvakantie bij de moeder, en in het andere jaar is [minderjarige] in de voorjaarsvakantie bij de moeder en in de herfstvakantie bij de vader;
  • kerstvakantie: het ene jaar is [minderjarige] in de eerste week bij de vader en in de tweede week bij de moeder, en in het andere jaar de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader;
  • meivakantie: het ene jaar is [minderjarige] de eerste week bij vader en in de tweede week bij de moeder, en het andere jaar is [minderjarige] de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader;
  • zomervakantie: [minderjarige] verblijft de eerste drie weken bij de ene ouder en de tweede drie weken bij de andere ouder, waarbij de ouders dit om het jaar wisselen.
3.12.
Ouders moeten zich houden aan de door de rechtbank vastgestelde regelingen. Als zij het hier beiden niet mee eens zijn kunnen zij andere afspraken maken, bijvoorbeeld tijdens een traject Parallel Ouderschap. Maar de regelingen kunnen dus niet eenzijdig gewijzigd worden.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.13.
Het is de ouders niet gelukt tijdens deze procedure afspraken te maken en daarom hakt de rechtbank in deze beschikking knopen door. Gelet op de leeftijd van [minderjarige] , de lange duur van deze procedure en de start op school die in het verschiet ligt is het belangrijk dat de zorgregeling (met opbouw) snel wordt uitgevoerd. De rechtbank zal de beslissing dan ook uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
Hierna volgt de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de vader samen met de moeder het gezag heeft over [minderjarige] , geboren op [2020] in [geboorteplaats] ;
4.2.
stelt de volgende zorgregeling (met opbouw) vast:
  • op zondag 10 december 2023 en zondag 17 december 2023 brengt de moeder [minderjarige] om 10.00 uur naar de vader in [woonplaats] , en brengt de vader [minderjarige] om 15.00 uur terug bij de moeder;
  • op zondag 24 december 2023 brengt de moeder [minderjarige] om 10.00 uur naar de vader en de vader brengt [minderjarige] op 25 december 2023 om 12.00 uur terug bij de moeder;
  • op zondag 31 december 2023 brengt de moeder [minderjarige] om 10.00 uur naar de vader en de vader brengt [minderjarige] op 1 januari 2024 om 15.00 uur bij de moeder;
  • met ingang van het weekend van 12 januari 2024 vindt de omgang eens in de twee weken plaats van vrijdag 12.00 uur tot zondag 17.00 uur, waarbij de vader [minderjarige] op vrijdag ophaalt en de moeder [minderjarige] op zondag ophaalt;
  • vanaf het moment dat [minderjarige] naar de basisschool gaat vindt de omgang eens in de twee weken plaats van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur, waarbij de vader [minderjarige] op vrijdag ophaalt en de moeder [minderjarige] op zondag ophaalt;
4.3.
stelt de volgende vakantieregeling vast:
  • in de meivakantie 2024 verblijft [minderjarige] aansluitend aan het weekend dat hij volgens de reguliere zorgregeling bij de vader is (dat kan in de eerste week of de tweede week zijn) tot de woensdag daarop 17.00 uur bij de vader, en de rest van de vakantie bij de moeder;
  • in de zomervakantie 2024 verblijft [minderjarige] in de tweede en de zesde vakantieweek bij de vader, en in de eerste, derde, vierde en vijfde week bij de moeder;
  • vanaf het schooljaar 2024/2025 dienen de vakanties als volgt bij helfte te worden verdeeld:
o de voorjaarsvakantie en de herfstvakantie: het ene jaar is [minderjarige] in de voorjaarsvakantie bij de vader en in de herfstvakantie bij de moeder, en in het andere jaar is [minderjarige] in de voorjaarsvakantie bij de moeder en in de herfstvakantie bij de vader;
o kerstvakantie: het ene jaar is [minderjarige] in de eerste week bij de vader en in de tweede week bij de moeder, en in het andere jaar de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader;
o meivakantie: het ene jaar is [minderjarige] de eerste week bij vader en in de tweede week bij de moeder, en het andere jaar is [minderjarige] de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader;
o zomervakantie: [minderjarige] verblijft de eerste drie weken bij de ene ouder en de tweede drie weken bij de andere ouder, waarbij de ouders dit om het jaar wisselen;
4.4.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het anders of meer verzochte af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. T. Dopheide, (kinder)rechter in samenwerking met mr. M.J.W. Rietveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:253c BW.