In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning aan [adres 1] in [gemeente], had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 374.000,- voor het belastingjaar 2022, met als waardepeildatum 1 januari 2021. De heffingsambtenaar had het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar in beroep de WOZ-waarde heeft verlaagd naar € 340.000,-, maar eiser betwistte ook deze waarde en stelde een lagere waarde van € 220.000,- voor. De rechtbank heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de WOZ-waarde van € 340.000,- niet te hoog was, en heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd. De rechtbank heeft de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 340.000,-, en de heffingsambtenaar opgedragen het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is aan de partijen verzonden.