ECLI:NL:RBMNE:2023:658

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
UTR_22_3372
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid

In deze zaak heeft eiser, die op 1 juni 2021 in dienst trad bij een werkgever voor bepaalde tijd, een WW-uitkering aangevraagd na het beëindigen van zijn dienstverband per 1 januari 2022. Het Uwv heeft aanvankelijk een WW-uitkering toegekend, maar heeft deze later ingetrokken op basis van het argument dat eiser verwijtbaar werkloos was omdat hij zelf het dienstverband zou hebben opgezegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 27 januari 2023 heeft het Uwv erkend dat eiser niet verwijtbaar werkloos is geworden, omdat de werkgever hem niet tijdig heeft geïnformeerd over de voortzetting van het dienstverband. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit van het Uwv in strijd is met het motiveringsbeginsel zoals neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waardoor de toekenning van de WW-uitkering in stand blijft.

De rechtbank heeft ook bepaald dat het Uwv het griffierecht aan eiser moet vergoeden en een proceskostenvergoeding van € 1.674,- aan eiser moet betalen. De uitspraak is gedaan door rechter G.P. Loman en is openbaar uitgesproken op 16 februari 2023. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3372

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.R. van Damme),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
(gemachtigde: mr. R. van den Brink).

Inleiding

1.1.
Eiser is op 1 juni 2021 voor bepaalde tijd in dienst getreden bij [Werkgever] (werkgever). Zijn tijdelijke dienstverband liep tot en met 31 december 2021.
1.2.
Op 27 december 2021 heeft eiser per 1 januari 2022 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd.
1.3.
Bij besluit van 29 december 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiser meegedeeld dat hij van 3 januari 2022 tot en met 2 september 2023 een WW-uitkering krijgt.
1.4.
Werkgever heeft hier bezwaar tegen gemaakt, omdat eiser zelf het dienstverband per
1 januari 2022 zou hebben opgezegd.
1.5
Bij besluit van 8 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van werkgever gegrond verklaard, omdat eiser verwijtbaar werkloos is. Het Uwv heeft daarom het primaire besluit van 29 december 2021 ingetrokken. Dit betekent dat eiser geen recht heeft op een WW-uitkering.
1.6.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.
1.7.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2023. Eiser is in persoon verschenen. Verder zijn de gemachtigde van eiser en haar kantoorgenoot
V. Karmiris verschenen. V. Karmiris heeft, met instemming van eiser en zijn gemachtigde, het woord namens eiser gevoerd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Beoordelingskader
2. Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW moet een werknemer voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
3. Op grond van artikel 7:667, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) eindigt een arbeidsovereenkomst van rechtswege wanneer de tijd is verstreken die bij overeenkomst of bij de wet is aangegeven. Artikel 7:668, eerste lid, onder a, BW bepaalt dat de werkgever de werknemer uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt schriftelijk informeert over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.
Standpunt van eiser
4. Eiser voert aan dat er geen sprake is van verwijtbare werkloosheid, omdat werkgever hem niet uiterlijk één maand voor het einde van de arbeidsovereenkomst schriftelijk heeft geïnformeerd of de arbeidsovereenkomst wel of niet zou worden voortgezet. Als niet expliciet wordt aangegeven dat de werkgever het contract wil voortzetten moet het ervoor worden gehouden dat het contract van rechtswege eindigt, aldus eiser.
Standpunt van het Uwv
5. Op de zitting is gebleken dat het Uwv het standpunt van eiser deelt dat hij niet verwijtbaar werkloos is geworden. De werkgever had uiterlijk een maand voor het einde van het dienstverband voor bepaalde tijd aan eiser moeten laten weten of zijn dienstverband al dan niet zou worden voortgezet. Dat is niet gebeurd. Daardoor is het voor eiser onduidelijk gebleven of zijn dienstverband wel of niet zou worden verlengd. Dit is een gebrek in de motivering van het bestreden besluit. Het bestreden besluit moet daarom volgens het Uwv worden vernietigd. De toekenning van de WW-uitkering blijft in stand.
Beoordeling
6. Gelet op deze toelichting van het Uwv op de zitting is het bestreden besluit in strijd is met het in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde motiveringsbeginsel. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
7. Het Uwv heeft op de zitting desgevraagd toegezegd dat hij, na een vernietiging van het bestreden besluit, niet opnieuw een besluit op bezwaar zal nemen waarin met een nieuwe motivering de WW-uitkering van eiser wordt ingetrokken. Gelet hierop neemt de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond. Dit betekent dat de toekenning van de WW-uitkering in stand blijft.
8. Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van
€ 837,-, bij een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond en
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
16 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.