ECLI:NL:RBMNE:2023:658
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen intrekking WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid
In deze zaak heeft eiser, die op 1 juni 2021 in dienst trad bij een werkgever voor bepaalde tijd, een WW-uitkering aangevraagd na het beëindigen van zijn dienstverband per 1 januari 2022. Het Uwv heeft aanvankelijk een WW-uitkering toegekend, maar heeft deze later ingetrokken op basis van het argument dat eiser verwijtbaar werkloos was omdat hij zelf het dienstverband zou hebben opgezegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 27 januari 2023 heeft het Uwv erkend dat eiser niet verwijtbaar werkloos is geworden, omdat de werkgever hem niet tijdig heeft geïnformeerd over de voortzetting van het dienstverband. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit van het Uwv in strijd is met het motiveringsbeginsel zoals neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waardoor de toekenning van de WW-uitkering in stand blijft.
De rechtbank heeft ook bepaald dat het Uwv het griffierecht aan eiser moet vergoeden en een proceskostenvergoeding van € 1.674,- aan eiser moet betalen. De uitspraak is gedaan door rechter G.P. Loman en is openbaar uitgesproken op 16 februari 2023. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.