In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 14 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning in [plaats]. De heffingsambtenaar had in een beschikking van 25 februari 2022 de waarde van de woning vastgesteld op € 283.000,- per waardepeildatum 1 januari 2021. Eiser, de eigenaar van de woning, ging in bezwaar tegen deze vaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond in de uitspraak op bezwaar van 2 december 2022. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de digitale zitting op 3 november 2023 heeft de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, alsook een taxateur van de heffingsambtenaar, deelgenomen. De rechtbank heeft de argumenten van eiser en de onderbouwing van de heffingsambtenaar, waaronder een taxatiematrix, in overweging genomen. Eiser betwistte de vastgestelde waarde en stelde dat deze te hoog was, met een bepleite waarde van maximaal € 261.000,-.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met de overgelegde taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De referentiewoningen die in de taxatiematrix waren opgenomen, waren voldoende vergelijkbaar en de rechtbank vond dat de heffingsambtenaar adequaat rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen. Eiser's argumenten werden niet overtuigend geacht, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de uitspraak op bezwaar in stand bleef. Eiser kreeg geen griffierecht terug en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.