ECLI:NL:RBMNE:2023:6726

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
UTR 23/2423
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering AOW-pensioen in het kader van gezamenlijke huishouding met kleinzoon

In deze zaak heeft eiseres op 30 april 2020 een AOW-pensioen aangevraagd, waarbij zij aangaf dat haar kleinzoon bij haar woont, maar niet bijdraagt aan het huishouden. Na een informatieverzoek van de Sociale Verzekeringsbank, heeft eiseres verklaard dat haar kleinzoon niet bijdraagt aan de kosten en dat er geen huurovereenkomst is. Desondanks heeft de bank haar AOW-pensioen met ingang van 21 augustus 2020 herzien naar de ongehuwdennorm. Na de 21ste verjaardag van de kleinzoon heeft de bank opnieuw informatie opgevraagd, maar eiseres bleef volhouden dat er geen gezamenlijke huishouding is. De bank heeft uiteindelijk besloten de AOW-uitkering te herzien naar de gehuwdennorm en een bedrag van € 6.406,66 terug te vorderen.

Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2023 behandeld. Eiseres voerde aan dat er geen gezamenlijke huishouding is, omdat haar kleinzoon alleen uit noodzaak bij haar woont en er een verstoorde relatie is. De rechtbank oordeelde dat de Sociale Verzekeringsbank onvoldoende had gemotiveerd waarom er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie, waardoor eiseres haar AOW-pensioen naar de ongehuwdennorm behoudt en de terugvordering vervalt.

De rechtbank concludeert dat de bewijslast voor de herziening bij de bank ligt en dat deze niet voldoende is aangetoond. De uitspraak heeft gevolgen voor de terugvordering en de vergoedingen van griffierechten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2423

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank

(gemachtigde: mr. M. Schuurman).

Inleiding en procesverloop

Eiseres heeft op 30 april 2020 een AOW-pensioen aangevraagd. Bij de aanvraag heeft eiseres aangegeven dat haar kleinzoon bij haar woont, maar niet bijdraagt in het huishouden. In de toelichting staat dat de kleinzoon bij eiseres woont, omdat hij schulden heeft en geen werk. Verweerder heeft eiseres een informatieverzoek gestuurd om de woon- en leefsituatiesituatie van eiseres nader te onderzoeken. In reactie hierop heeft eiseres aangegeven dat haar kleinzoon niet bijdraagt aan het huishouden, dat ze geen huurovereenkomst hebben en heeft ze bankafschriften van haar kleinzoon overgelegd. Verweerder heeft op basis van deze informatie eiseres met ingang van 21 augustus 2020 een AOW-pensioen naar de ongehuwdennorm toegekend.
Op 3 april 2022 is de kleinzoon van eiseres 21 jaar geworden. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan een signaal ontvangen en eiseres een informatieverzoek over haar woon- en leefsituatie gestuurd. Hierbij heeft eiseres opnieuw aangegeven dat haar kleinzoon niet bijdraagt in het huishouden. In de toelichting staat dat hij wel wat klusjes doet. In het formulier ‘onderzoek gezamenlijke huishouding’ (hierna: het formulier) geeft eiseres aan dat haar kleinzoon twee keer per week boodschappen voor haar doet, klusjes doet en dingen voor haar regelt op internet. Ook tilt hij de zware dingen, omdat eiseres dit vanwege haar COPD niet meer kan.
Verweerder heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met eiseres. Bij het telefoongesprek van 23 september 2022 gaf eiseres opnieuw aan dat haar kleinzoon verschillende klusjes doet in en rond het huis: de tuin, vuilnis buiten zetten, vaatwasser inruimen en het bed opmaken. Eiseres en haar kleinzoon eten niet samen, omdat ze een verschillend geloof aanhangen. De kleinzoon is niet veel thuis. Hij is overdag veel bij zijn vriendin en slaapt dan bij eiseres. De kleinzoon draag financieel niet bij aan het huishouden. Op 10 oktober 2022 heeft een tweede telefoongesprek plaatsgevonden. Hierbij vertelde eiseres dat haar kleinzoon niet bij haar woont en alleen bij haar slaapt als ze een aanval heeft gehad.
Op 18 oktober 2022 hebben eiseres en verweerder nogmaals telefonisch contact gehad. Hierbij heeft eiseres aangegeven dat haar kleinzoon voor € 100,- een kamer bij haar huurt, dat zij niet samen eten en niets samendoen.
Met het besluit van 14 december 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de AOW-uitkering van eiseres met ingang van 21 augustus 2020 herzien naar de gehuwdennorm. Uit de overgelegde informatie blijkt volgens verweerder dat eiseres een gezamenlijke huishouding voert met haar kleinzoon. Vanwege dringende redenen vordert verweerder de te veel betaalde AOW-uitkering niet over de gehele periode terug, maar enkel vanaf 1 september 2021 tot en met november 2022. Dit is een bedrag van € 6.406,66.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Met het besluit van 11 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Het bestreden besluit
8. Verweerder vindt dat eiseres en haar kleinzoon vanaf 21 augustus 2020 een gezamenlijke huishouding voeren. Zij hebben hun hoofdverblijf in dezelfde woning. Ook is sprake van wederzijdse zorg. De kleinzoon draagt € 100,- per maand bij in de kosten voor het huishouden. Dit wijst op financiële verstrengeling. Ook zorgt de kleinzoon voor eiseres door klusjes te doen en betaalde hij lange tijd geen huur. Er is geen sprake van een commerciële relatie. Dit is zo, omdat de huurovereenkomst niet marktconform is en omdat eiseres geen vergoeding betaalt voor de door haar kleinzoon geleverde zorg. Verweerder herziet daarom het AOW-pensioen van eiseres met ingang van 21 augustus 2020 naar de gehuwdennorm. Verweerder ziet gedeeltelijk af van terugvordering vanwege de persoonlijke situatie van eiseres en het gebrekkige onderzoek door verweerder in 2020. Daarom vordert verweerder alleen over de periode van 1 september 2021 tot en met november 2022 de te veel betaalde AOW-uitkering terug.
Standpunt eiseres
9. Eiseres voert aan dat zij geen gezamenlijke huishouding voert met haar kleinzoon. Haar kleinzoon woont alleen uit noodzaak bij haar. Eiseres en haar kleinzoon hebben een ernstig verstoorde relatie, maar door de problemen op de woningmarkt kan hij niet verhuizen. De kleinzoon slaapt en doucht in de woning van eiseres, maar meer niet. Eiseres vindt het bestreden besluit onrechtvaardig en kan met het lagere AOW-pensioen niet rondkomen.
Beoordeling door de rechtbank
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte het AOW-pensioen van eiseres met ingang van 21 augustus 2020 herziet naar de gehuwdennorm en ten onrechte een bedrag
van € 6.406,66 terugvordert van eiseres. De rechtbank legt in het vervolg van deze uitspraak uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
10. Een besluit tot herziening van het AOW-pensioen is een voor eiseres belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan in beginsel op verweerder. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
10. Op grond van artikel 1, derde lid, van de AOW wordt als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerst graad.
10. Mensen hebben een gezamenlijke huishouding als zij (1) op hetzelfde adres hun hoofdverblijf hebben en (2) voor elkaar zorgen, bijvoorbeeld doordat zij ieder meebetalen aan de boodschappen en andere huishoudelijke kosten. De zorg hoeft niet gelijk verdeeld te zijn, maar moet van beide kanten wel iets voorstellen. De vraag of iemand een gezamenlijke huishouding voert, moet worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Het maakt dus bijvoorbeeld geen verschil waarom iemand een gezamenlijke huishouding is gaan voeren of wat voor een soort relatie de mensen waar het om gaat hebben.
10. De rechtbank stelt vast dat in beroep niet meer in geschil is dat eiseres en haar kleinzoon hun hoofdverblijf op hetzelfde adres hebben. De rechtbank moet dus beoordelen of voldoende aannemelijk is geworden dat tussen eiseres en haar kleinzoon sprake is van wederzijdse zorg. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval.
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of tussen eiseres en haar kleinzoon sprake is van wederzijdse zorg. Tijdens de zitting heeft verweerder toegelicht dat hij het standpunt dat eiseres en haar kleinzoon een gezamenlijke huishouding voeren hoofdzakelijk baseert op het formulier en het telefoongesprek van 23 september 2022. Het formulier bevat slechts zeer summiere informatie over de woon- en leefsituatie van eiseres. Eiseres heeft een aantal vakjes aangekruist en hier een paar zinnen toelichting op gegeven. Uit het verslag van het telefoongesprek van 23 september 2022 blijkt niet dat verweerder heeft doorgevraagd op de door eiseres gegeven antwoorden op het formulier. Zo zijn er bijvoorbeeld geen vragen gesteld over wat eiseres bedoelde met het kruisje over de boodschappen die haar kleinzoon doet. Dit laatste heeft verweerder op de zitting ook bevestigd. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de feitelijke woon- en leefsituatie van eiseres onvoldoende in kaart gebracht. De rechtbank merkt verder op dat uit de stukken van de huisarts en het wijkteam blijkt dat eiseres een kwetsbare vrouw is. Onder deze omstandigheden had het in de rede gelegen om eiseres uit te nodigen voor een gesprek met een handhavingsmedewerker om meer inzicht te krijgen in haar feitelijke woon- en leefsituatie.
16. Het voorgaande klemt naar het oordeel van de rechtbank te meer, omdat een (algemene) brief [1] waarin verweerder uitlegt wat een gezamenlijke huishouding is het volgende voorbeeld noemt:
“Uw kleinzoon [A] (21 jaar) is student en woont bij u in huis. Hij betaalt maar af en toe mee aan de boodschappen en doet af en toe een klusje.
U krijgt het
ongehuwdenpensioen.[A] draagt bijna niet bij aan het huishouden. Daarom heeft u geen gezamenlijke huishouding met hem.”
Uit de onderzoeksgegevens blijkt niet eenduidig dat de ‘klusjes’ die de kleinzoon van eiseres verricht verder gaan dan de in de brief omschreven situatie van [A] en zijn grootouder. De rechtbank oordeelt dat verweerder onder deze omstandigheden onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij doorslaggevende betekenis toekent aan de summiere verklaringen bij het telefoongesprek op 23 september 2022 en de aangekruiste velden op het formulier. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiseres deze verklaringen op een later moment en onderbouwd met stukken heeft genuanceerd.
17. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het bestreden besluit een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek bevat. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
18. Tijdens de zitting heeft eiseres indringend verklaard over de woon- en leefsituatie met haar kleinzoon. Ook heeft eiseres stukken overgelegd om het beeld over haar situatie nader te onderbouwen. Hieruit blijkt dat haar kleinzoon probeert om een urgentieverklaring te krijgen om zo snel mogelijk de woning van eiseres te verlaten, omdat de situatie in huis onhoudbaar is. De rechtbank ziet in het dossier en in wat eiseres tijdens de zitting heeft verklaard geen reden om aan te nemen dat de situatie van eiseres afwijkt van de in de brief van verweerder omschreven situatie van een grootouder die een ongehuwdenpensioen krijgt, terwijl kleinzoon [A] inwoont en die af en toe wat meebetaalt en een klusje doet. De rechtbank ziet daarom aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. [2] De rechtbank herroept het primaire besluit. Dat heeft tot gevolg dat eiseres vanaf 21 augustus 2020 haar AOW-pensioen naar de ongehuwdennorm behoudt. Dit betekent dat er ook geen grondslag meer bestaat voor de terugvordering van AOW-pensioen over de periode van 1 september 2021 tot en met november 2022. Daarom vervalt ook de terugvordering en hoeft eiseres geen AOW-pensioen terug te betalen. Wat eiseres inmiddels heeft betaald aan verweerder moet verweerder aan eiseres terugbetalen.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt. Eiseres behoudt haar ongehuwdenpensioen met ingang van 21 augustus 2020. Dit betekent dat eiseres over de periode van 1 september 2021 tot en met november 2022 geen AOW hoeft terug te betalen.
19. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden. In beroep had eiseres geen rechtsbijstand. In beroep zijn er daarom geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. In bezwaar had eiseres wel rechtsbijstand. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden proceskosten in bezwaar enkel vergoed op verzoek vanwege een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Omdat in bezwaar geen verzoek is gedaan om vergoeding van de proceskosten, komen de proceskosten in bezwaar niet voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie gedingstuk 2.6
2.met toepassing van artikel 8:72, derde lid onder b, van de Awb.