ECLI:NL:RBMNE:2023:675

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
21/1173 T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de arbeidsongeschiktheid van eiseres na bedrijfsongeval en de beoordeling door het Uwv

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 22 februari 2023, staat de arbeidsongeschiktheid van eiseres centraal. Eiseres, werkzaam als producer, meldde zich ziek na een bedrijfsongeval op 20 september 2018. Na afloop van de wachttijd vroeg zij een WIA-uitkering aan, maar het Uwv weigerde deze op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Eiseres maakte bezwaar, waarna het Uwv haar arbeidsongeschiktheid op 5 oktober 2020 vaststelde op 64,72%. Eiseres ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoerde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat zij niet door een verzekeringsarts was onderzocht. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de zorgvuldigheidseisen niet had nageleefd, aangezien er geen lichamelijk onderzoek had plaatsgevonden en de rapporten van de verzekeringsartsen niet voldoende gemotiveerd waren. De rechtbank heeft het beroep tegen het oorspronkelijke besluit niet-ontvankelijk verklaard, maar zal het beroep tegen het gewijzigde besluit verder beoordelen. De rechtbank heeft het Uwv de gelegenheid gegeven om binnen vier weken het gebrek in het besluit te herstellen, met de mogelijkheid voor eiseres om hierop te reageren. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1173 T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: J.R. Beukema),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Procesverloop

1. Eiseres werkte als producer bij [Werkgever] voor 40 uur per week. Per 20 september 2018 meldde zij zich na een bedrijfsongeval ziek. Per einde wachttijd heeft eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.1.
Met het besluit van 29 september 2020 heeft het Uwv bepaald dat eiseres per 5 oktober 2020 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Daarnaast meldt zij bij het Uwv dat zij per 2 oktober 2020 start met revalidatie.
1.2.
Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep meer beperkingen aangenomen en deze opgenomen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 1 december 2020. Aan de hand van deze FML concludeert de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat eiseres geschikt is voor de functies productiemedewerker textiel, administratief ondersteunend medewerker en huishoudelijk medewerker en dat zij voor 64,72% arbeidsongeschikt is. Met het besluit van 5 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard, dit besluit herroepen en beslist dat eiseres per 5 oktober 2020 alsnog recht heeft op een WIA-uitkering.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 april 2022 op zitting behandeld. Op de zitting heeft het Uwv aangegeven dat de functie huishoudelijk medewerker komt te vervallen in verband met overschrijding op het item tillen. Omdat zowel eiseres als het Uwv op de zitting hebben medegedeeld dat zij schriftelijk nog op elkaars standpunten willen reageren en dat het Uwv heeft aangekondigd dat hij een nieuwe beslissing op bezwaar zal nemen, heeft de rechtbank de zaak op de zitting geschorst.
1.5.
Met het gewijzigd besluit van 1 juni 2022 (het gewijzigd bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres opnieuw gegrond verklaard en haar per 5 oktober 2020 voor 73,44% arbeidsongeschikt geacht.
1.6.
Met de brief van 7 juni 2022 heeft eiseres laten weten dat zij haar beroep handhaaft.
1.7.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op de zitting van 17 januari 2023 voortgezet. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

2. Eiseres is het niet eens met de vaststelling van haar mate van arbeidsongeschiktheid door het Uwv. Zij vindt dat zij per 5 oktober 2020 méér beperkt is dan waar het Uwv van uitgaat. Het Uwv blijft zijn standpunt. De rechtbank moet aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, beoordelen of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres terecht per 5 oktober 2020 op 73,44% heeft vastgesteld.

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep tegen het bestreden besluit
3. Het Uwv heeft het bestreden besluit vervangen door het gewijzigd bestreden besluit. Eiseres heeft dus geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep tegen het (oorspronkelijke) bestreden besluit. Het beroep tegen dit besluit is dan ook niet-ontvankelijk. Het beroep is daarom van rechtswege mede gericht tegen het gewijzigd bestreden besluit. [1] De rechtbank zal het beroep van eiseres hierna dan ook als zodanig beoordelen.
Het beroep tegen het gewijzigde bestreden besluit
Beoordelingskader
4. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
- zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- bevatten geen tegenstrijdigheden;
- zijn voldoende begrijpelijk.
Het is aan eiseres om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat rapporten niet aan de drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling niet klopt. Om aannemelijk te maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
5. Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat zij niet door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) is onderzocht. Op basis van slechts een telefonisch onderhoud met een verzekeringsarts kunnen haar beperkingen onvoldoende worden ingeschat, aldus eiseres.
5.1.
Vastgesteld wordt dat eiseres niet lichamelijk is onderzocht door een verzekeringsarts. In de primaire fase heeft een verzekeringsarts dossierstudie verricht en heeft hij telefonisch contact met eiseres gehad. In de bezwaarfase is er geen spreekuurcontact met de verzekeringsarts bezwaar en beroep geweest.
5.2.
Uit vaste rechtspraak [2] blijkt dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich meebrengt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist, het niet voldoende is als slechts dossieronderzoek wordt gedaan. Als in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een verzekeringsarts, is het uitgangspunt dat de betrokkene in de bezwaarfase door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht. Van een lichamelijk onderzoek kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien als de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
5.3.
Uit het rapport van 31 augustus 2020 blijkt dat de verzekeringsarts het dossier en de medische gegevens heeft bestudeerd en op 19 augustus 2020 met eiseres telefonisch heeft gesproken. Ook heeft hij telefonisch contact opgenomen met de bedrijfsarts. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 december 2020 blijkt dat deze arts zijn conclusies heeft gebaseerd op het rapport van de primaire verzekeringsarts, de overige informatie in het dossier en de gronden van bezwaar, waaronder de door eiseres overgelegde intakebrief over haar revalidatie. In dit rapport en in het aanvullend rapport van 25 januari 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gemotiveerd waarom van een spreekuur kon worden afgezien. In beroep heeft eiseres de rapportages van 19 januari 2022 en 11 mei 2022 van de neuropsycholoog [naam] overgelegd. Hierop heeft vervolgens een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 24 maart 2022 en 23 mei 2022 gereageerd. In beide rapporten is door deze verzekeringsarts bezwaar en beroep ook niet uitgelegd waarom een spreekuur geen toegevoegde waarde zou hebben. Dat het Uwv op de zitting van 28 april 2022 heeft aangegeven dat eiseres heeft afgezien van een hoorzitting wil volgens de rechtbank niet zeggen dat ze daarmee ook heeft willen afzien van een spreekuur bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het afzien van een hoorzitting kan immers volgens vaste jurisprudentie niet gelijk worden gesteld met het afzien van een spreekuur bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep. [3] Daarbij heeft eiseres op de zitting van 17 januari 2023 aangegeven dat in de brief van 19 oktober 2020, waarin zij is uitgenodigd voor een hoorzitting, niet blijkt dat op voorhand bij het horen ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig zou zijn. Uit deze brief blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het voor eiseres inderdaad vooraf niet duidelijk was of de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de hoorzitting aanwezig zou zijn. Nu in geen enkel rapport van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep wordt gemotiveerd waarom van een spreekuurcontact is afgezien, vindt de rechtbank dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest.
Medisch inhoudelijke en arbeidsdeskundige beoordeling
6. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld, kan de rechtbank nog geen oordeel geven over de overige gronden van het beroep. Deze gronden zal de rechtbank later beoordelen.

Conclusie en gevolgen

7. Zoals uit 5.1 en volgende volgt is het gewijzigd bestreden besluit genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank kan het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. [4] De rechtbank doet dan een tussenuitspraak. [5] De rechtbank ziet aanleiding om het Uwv in de gelegenheid te stellen om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak dit gebrek in het gewijzigde bestreden besluit te (laten) herstellen. [6] Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering , hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit.
7.1.
Het Uwv moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om onnodige vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het Uwv gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen twee weken te reageren op de herstelpoging van het Uwv. In beginsel, ook in de situatie dat het Uwv de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7.2.
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. [7]
7.3.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het Uwv op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het Uwv in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3052.
4.Artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb maakt dat mogelijk.
5.Dat volgt uit artikel 8:80a van de Awb.
6.De rechtbank doet dit met toepassing van artikel 8:51a in samenhang met artikel 8:80a van de Awb.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2877.