Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank zal eerst de formele punten bespreken.
Artikel 40 van de Wet WOZ
4. Eiser stelt dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase ten onrechte niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Hij heeft in bezwaar gevraagd om de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en van de door de heffingsambtenaar gehanteerde referentiewoningen. Deze stukken heeft de heffingsambtenaar niet verstrekt. Daarnaast stelt eiser dat de heffingsambtenaar niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de onderlinge verschillen zijn gecorrigeerd, of en hoe de verkoopcijfers worden geïndexeerd en geen inzicht heeft gegeven in de waarde van alle objectonderdelen van de referentiewoningen en de woning. Daarbij komt dat in de beroepsfase de door verweerder verstrekte gegevens geen toegevoegde waarde meer hebben. Immers in die fase wordt een taxatiematrix opgesteld en wordt de waarde van de woning op een andere manier onderbouwd.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn bezwaarschrift, ingekomen op 11 april 2022, met een beroep op artikel 40 van de Wet WOZ het volgende verzoek heeft gedaan: “Tevens verzoek ik u conform artikel 40 Wet WOZ om alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan mij te verstrekken zodat ik de door u gemaakte keuzes te allen tijde kan controleren. Ik doel hierbij op alle stukken/gegevens die u bij de initiële waardebepaling en bij de behandeling van dit bezwaar heeft betrokken. Hieronder kunnen bijvoorbeeld vallen de grondstaffels, liggingsfactoren, onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum, de KOUDV-factoren van het onderhavige object en de referentiepanden, huurcijfers voor de gehanteerde huurwaarde, onderbouwing van de kapitalisatiefactor, de correctie in verband met Covid-19 etc.”
6. In een e-mail van 16 mei 2022 worden door de heffingsambtenaar de grondstaffels toegestuurd alsook de gemiddelde indexatiepercentages van de referenties voor type woningen in de betreffende gemeente of waardegebied. In het aanvullende bezwaarschrift, ingekomen op 26 juli 2022, verzoekt eiser met een herhaling van bovenstaand verzoek om de op de zaak betrekking hebbende stukken. In de bestreden uitspraak is niet opgenomen dat eiser tijdens de hoorzitting op 7 juni 2022 heeft verzocht om (ontbrekende) stukken in de zin van artikel 40 van de Wet WOZ. Vervolgens heeft de heffingsambtenaar naar aanleiding van het verzoek in het kader van artikel 40 van de Wet WOZ, dat door de gemachtigde van eiser niet alleen in zijn zaak maar in veel meer zaken is gedaan, per brief van 28 oktober 2022 de KOUDV-factoren met waardecorrecties en eenheidsprijzen voor dakkappelen, garages, bergingen en dergelijken verstrekt. In de brief van 28 oktober 2022 heeft de heffingsambtenaar eiser in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken zijn bezwaargronden aan te vullen. Vaststaat dat eiser, vóór het instellen van beroep op 6 februari 2023, zijn gronden niet heeft aangevuld dan wel heeft verzocht om (nog) ontbrekende stukken.
7. Uit de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbankvolgt dat als een belanghebbende eerder wel, maar in een later stadium van het proces niet opnieuw aanvoert dat hij informatie mist door het niet toesturen van de gevraagde stukken, ervan uit mag worden gegaan dat de belanghebbende de stukken kennelijk niet meer nodig heeft. De heffingsambtenaar heeft op meerdere momenten (met de e-mail van 16 mei 2022 en de brief van 28 oktober 2022) de door eiser gevraagde gegevens toegestuurd. Eiser heeft na het verstrekken van stukken door de heffingsambtenaar, op de hoorzitting dan wel na de mogelijkheid om zijn bezwaargronden aan te vullen, niet aangegeven dat hij nog steeds de op de zaak betrekking hebbende stukken mist en zo ja, welke dat zijn. Pas in het beroepschrift wordt het zeer algemene verzoek herhaald. Vervolgens geeft de gemachtigde van eiser eerst ter zitting aan om welke specifieke gegevens het zou gaan. Niet valt in te zien waarom eiser dit niet in een eerder stadium van het geding naar voren had kunnen brengen. Dit maakt dat de rechtbank deze beroepsgronden met betrekking tot artikel 40 van de Wet WOZ buiten beschouwing laat, omdat het in strijd met de goede procesorde is ingebracht.
8. Voor zover eiser stelt dat de door de heffingsambtenaar in het kader van artikel 40 Wet WOZ verstrekte gegevens in de beroepsfase geen toegevoegde waarde meer heeft omdat in die fase de waarde van de woning met een taxatiematrix wordt onderbouwd, slaagt deze beroepsgrond niet. In het belastingrecht is sprake van een vrije bewijsleer. Dit betekent dat partijen in een geschil over de WOZ-waarde vrij zijn om, ter onderbouwing van de door hen voorgestane waarden, een bewijsmiddel te kiezen. De heffingsambtenaar mag dus zelf bepalen hoe hij de waarde van de woning in iedere fase onderbouwt. De heffingsambtenaar is daarom niet gehouden bij de taxatie in beroep gebruik te maken van dezelfde gegevens die bij het nemen van de primaire beschikking door middel van een modelmatige waardebepaling zijn gebruikt.
9. De rechtbank zal nu de beroepsgronden tegen de voor de woning vastgestelde WOZ-waarde bespreken.
De WOZ-waarde van de woning
10. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die zou zijn betaald door de meest biedende koper als de woning op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop is aangeboden. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
11. Op de heffingsambtenaar rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum (1 januari 2021) niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, meewegen.
12. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met vier andere in [woonplaats] gelegen woningen. Het gaat om [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] en [adres 5] (de referentiewoningen).
Zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel
13. Eiser voert aan dat de heffingsambtenaar de bestreden uitspraak onvoldoende heeft gemotiveerd. Volgens eiser is de heffingsambtenaar in de bestreden uitspraak niet ingegaan op de matige ligging van de woning, de door eiser aangedragen referentie [adres 6] en de - zo stelt eiser - onbruikbare referentie [adres 3] . De heffingsambtenaar voert aan dat de bezwaargronden betreffende de ligging en geschiktheid van de aangedragen referenties zijn besproken. Daarbij stelt de heffingsambtenaar dat niet alle bezwaargronden besproken hoeven te worden.
14. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar in de bestreden uitspraak heeft gereageerd op de ligging van de woning en de aangedragen referentiewoning [adres 6] . Deze gegeven toelichting vindt de rechtbank voldoende. Over de bezwaargrond van eiser betreffende de referentiewoning [adres 3] , heeft de heffingsambtenaar op de zitting toegelicht dat onder het kopje toelichting van de bestreden uitspraak wordt geconcludeerd dat de huidige referentieobjecten de meest geschikte woningen zijn om de waarde van de woning te onderbouwen. Daarmee is volgens de heffingsambtenaar ook voldoende ingegaan op de bezwaargrond over [adres 3] . De rechtbank acht deze zeer algemene conclusie over de referentieobjecten echter onvoldoende specifiek om als een reactie op de bezwaargrond aan te merken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar in de bestreden uitspraak niet heeft gereageerd op alle bezwaargronden, terwijl dat - anders dan de heffingsambtenaar stelt - op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wel had gemoeten. Dat levert een motiveringsgebrek op. De rechtbank zal dit gebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Eiser is door het gebrek namelijk niet benadeeld. Hij is in beroep in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaren tegen de bestreden uitspraak nogmaals aan de orde te stellen. De rechtbank ziet wel aanleiding om de heffingsambtenaar op te dragen het door eiser betaalde griffierecht en de door hem gemaakte proceskosten te vergoeden, omdat eiser beroep heeft moeten instellen om een reactie te krijgen van de heffingsambtenaar op de bezwaargrond die hij tijdens de hoorzitting heeft aangevoerd.
15. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met het verweerschrift, de taxatiematrix, en de toelichting die daarop tijdens de zitting is gegeven, aannemelijk heeft
gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Daarbij betrekt zij het volgende.
16. Eiser voert aan dat de referentiewoning [adres 3] niet geschikt is wegens de grote afwijking in de verkoopwaarde. Hierbij verwijst eiser naar paragraaf 3.1.1. van de Waarderingsinstructie, waaruit blijkt dat een referentie alleen bruikbaar is als de verkoopwaarde minder dan 35% afwijkt van de vastgestelde waarde.
17. De rechtbank stelt vast dat de Waarderingsinstructie een instructie is voor de heffingsambtenaar. Het is geen rechtsregel waar de rechter aan is gebonden bij haar oordeel of de heffingsambtenaar aannemelijk maakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.Dat de waarde van deze referentiewoning meer dan 35% afwijkt van de WOZ-waarde van de woning, maakt deze referentiewoning dus nog niet onbruikbaar. Van belang is dat er voldoende rekening is gehouden met de onderlinge verschillen tussen de woningen. De beroepsgrond slaagt niet.
Voorzieningen- en onderhoudsniveau
18. Volgens eiser heeft de heffingsambtenaar onvoldoende rekening gehouden met de gedateerde simpele voorzieningen in de woning, zoals de badkamer, keuken en sanitair. Deze voorzieningen zorgen voor een negatieve invloed op de waarde, waardoor de heffingsambtenaar de eindwaarde te hoog heeft vastgesteld. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat de keuken 10-15 jaar oud is, de badkamer 15- 20 jaar oud is en het toilet is
19. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de heffingsambtenaar de staat van de voorzieningen dan wel het onderhoudsniveau onjuist heeft gewaardeerd. Uit de taxatiematrix blijkt dat het voorzieningenniveau en de staat van onderhoud als ‘voldoende’ zijn gewaardeerd. De heffingsambtenaar heeft op de zitting toegelicht dat een potentiële koper niet direct een behoefte zal hebben om de voorzieningen te vervangen. Bij de referentiewoningen [adres 3] en [adres 5] is de staat van de voorzieningen als eenvoudig/verouderd gewaardeerd. Dat betekent dat deze voorzieningen direct aan vervanging toe zijn. Daar is bij de woning van eiser geen sprake van. De rechtbank ziet geen aanleiding om de heffingsambtenaar hierin niet te volgen. Uit het ingebrachte fotomateriaal blijken geen omstandigheden waaruit een slechtere waardering zou moeten volgen. Verder blijkt uit de taxatiematrix dat voor de woning is uitgegaan van een lagere woningwaarde per m² dan die van de referentiewoningen. De beroepsgrond slaagt niet.
De door eiser aangedragen referentiewoningen
20.
Tot slot verwijst eiser naar de referentiewoning [adres 6] die meer geschikt zou zijn dan de door de heffingsambtenaar gebruikte referentiewoningen. Daarbij heeft eiser op de zitting toegelicht dat de achtertuin van de woning grenst aan een industrieterrein dat voor iedereen toegankelijk is. Geen van de referentiewoningen hebben een soortgelijke ligging als die van de woning, zodat daarmee volgens eiser rekening had moeten worden gehouden. In dit verband wijst eiser op de referentiewoning [adres 7] die beter vergelijkbaar is, omdat deze woning in dezelfde straat is gelegen als de woning en dus ook met de achtertuin grenst aan het industrieterrein. Uit de lagere verkoopprijs van deze referentiewoning blijkt volgens eiser dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld.
21. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat van de ligging van de woning aan het industrieterrein geen sterkere waardedrukkende werking hoeft te worden uitgegaan ten opzichte van de ligging van de referentiewoningen. Daarbij heeft de heffingsambtenaar op de zitting toegelicht dat de gebruikte referentiewoning [adres 4] ook nabij het industrieterrein ligt. Er ligt tussen deze referentiewoning en het industrieterrein weliswaar een gedeelte van een ander perceel tussen, maar volgens de heffingsambtenaar betekent dit niet dat de referentiewoning minder overlast van het industrieterrein ervaart. Op het industrieterrein ligt een houtzagerij en de overlast zal dus met name uit geluidsoverlast bestaan. Het is niet zo dat de geluidsoverlast van het industrieterrein niet verder gaat dan de perceelsgrens. Uit de verkoop van deze referentiewoning [adres 4] blijkt volgens de heffingsambtenaar niet direct dat de ligging van de woning aan het industrieterrein een verschil in waarde oplevert. De rechtbank is van oordeel dat de niet nader onderbouwde stelling van eiser onvoldoende is om aan deze toelichting van de heffingsambtenaar te twijfelen.
22. Wat betreft de geschiktheid van de door eiser genoemde referentiewoningen, heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat de referentiewoning [adres 6] met een grote bedrijfsruimte is verkocht en een grote gebruiksoppervlakte van 461 m² heeft. De lagere verkoopprijs van de referentiewoning [adres 7] heeft volgens de heffingsambtenaar te maken met de ouderdomsclausule die in de transportakte opgenomen. De ouderdomsclausule is erin opgenomen om de verkopers vrij te waren van zaken die samenhangen met de ouderdom van de woning. Volgens de heffingsambtenaar is het een niet al te best onderhouden woning geweest. Verder ligt deze referentiewoning direct naast de ingang van het industrieterrein. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar hiermee voldoende heeft gemotiveerd waarom aan deze referentiewoningen voorbij kan worden gegaan.
Het taxatierapport van eiser
23. Alleen als de heffingsambtenaar niet in de bewijslast slaagt om de waarde van de woning aannemelijk te maken, komt de vraag aan de orde of eiser de door hem bepleite waarde aannemelijk heeft gemaakt. Omdat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning op 1 januari 2021 niet te hoog is vastgesteld, komt de rechtbank niet toe aan het door eiser overlegde taxatierapport.