ECLI:NL:RBMNE:2023:688

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
UTR 22/4776
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar WOZ-waarde woning

In deze zaak gaat het om de waarde van de woning van eiser, die eigenaar is van een woning in [gemeente 2]. De heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente 1] heeft in een beschikking van 21 februari 2022 de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 763.000,- per 1 januari 2021. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar is door de heffingsambtenaar niet ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij zijn beroep heeft aangevuld met verschillende e-mails.

De rechtbank heeft het beroep op 3 februari 2023 behandeld via een online zitting. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar van eiser terecht niet ontvankelijk is verklaard. De rechtbank legt uit dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn is overschreden. Eiser heeft aangevoerd dat hij de stijging van de waarde van zijn woning niet heeft geregistreerd, maar de rechtbank oordeelt dat dit geen geldige reden is voor de termijnoverschrijding.

De rechtbank constateert verder dat de heffingsambtenaar niet heeft onderzocht of de termijnoverschrijding verschoonbaar was, maar ziet hierin geen reden om de uitspraak op bezwaar te vernietigen. Eiser heeft in beroep alsnog de gelegenheid gehad om zijn standpunt toe te lichten. De rechtbank besluit dat eiser recht heeft op vergoeding van het griffierecht, maar verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4776

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

3 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente 1] (de heffingsambtenaar)

(gemachtigde: A.L.M. Keeris).

Inleiding

De zaak gaat over de waarde van de woning van eiser. Eiser is eigenaar van de woning op het adres [adres] in [gemeente 2] (de woning).
In de beschikking van 21 februari 2022 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de woning voor het belastingjaar 2022 vastgesteld op € 763.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2021. De heffingsambtenaar heeft daarbij ook een aanslag onroerendezaaksbelasting opgelegd en daarbij de WOZ-waarde van de woning als heffingsmaatstaf gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 25 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser niet ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. Na ambtshalve beoordeling heeft de heffingsambtenaar de waarde van de woning gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft het beroep aangevuld met de e-mails van 15 november 2022, 13 januari 2023 en 31 januari 2023. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 3 februari 2023 online op zitting behandeld via MSTeams. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt het volgende.

Omvang van het geding

2. Het bezwaar van eiser is niet ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat de rechtbank in beroep alleen kan beoordelen of het bezwaar terecht niet ontvankelijk is verklaard.
De beoordeling van de waarde van de woning die de heffingsambtenaar in de bezwaarfase heeft gedaan kan niet in beroep door de rechtbank worden beoordeeld, omdat de heffingsambtenaar dat ambtshalve heeft gedaan. De beroepsgronden van eiser die zien op de ambtshalve beoordeling kan de rechtbank daarom niet bespreken.
Is het bezwaar terecht niet ontvankelijk verklaard?
3. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden. Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen.
4. De heffingsambtenaar heeft de aanslag bekendgemaakt op 21 februari 2022 door verzending per post. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde dus op 4 april 2022. Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van eiser is gedagtekend 27 mei 2022 en door de heffingsambtenaar is ontvangen op 3 juni 2022 en dus ruim te laat is.
5. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, dan is de hoofdregel dat de heffingsambtenaar het bezwaar niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. Het gaat dan om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen.
6. Eiser heeft daarover gesteld dat hij de stijging van de waarde van zijn woning in de beschikking van 21 februari 2022 niet heeft geregistreerd. Pas toen hij de belastingaanslag lokale belastingen heeft ontvangen met dagtekening 30 april 2022, heeft hij zich gerealiseerd dat hij de stijging had gemist binnen de bezwaarperiode. Daarom heeft hij ambtshalve beoordeling verzocht.
7. De rechtbank oordeelt dat dat geen geldige reden is voor het te laat indienen van het bezwaar. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar terecht niet ontvankelijk verklaard.
8. De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar niet heeft onderzocht of de termijnoverschrijding in bezwaar verschoonbaar was. De rechtbank ziet in dit zorgvuldigheidsgebrek [1] echter geen reden om de uitspraak op bezwaar te vernietigen. Eiser heeft in beroep alsnog kunnen toelichten of er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank passeert het gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Wel leidt dit zorgvuldigheidsgebrek ertoe dat eiser recht heeft op vergoeding van het in beroep betaalde griffierecht.
9. Op de zitting is gewezen op de mogelijkheid om tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
I. Zallali, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Hoge Raad van 18 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1595.