ECLI:NL:RBMNE:2023:6996

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
9975944
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woning; hoofdverblijf en onderverhuur

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Het Gooi en Omstreken en een huurder. De eiseres, Het Gooi en Omstreken, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning op basis van de stelling dat de huurder zijn hoofdverblijf niet in de woning had en de woning zonder toestemming aan derden had onderverhuurd. De huurder betwistte deze claims en voerde aan dat hij wel degelijk zijn hoofdverblijf in de woning had en dat de aanwezigheid van derden slechts incidenteel was.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat Het Gooi en Omstreken onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de huurder zijn hoofdverblijf niet in de woning had. De kantonrechter oordeelde dat de huurder, ondanks enkele periodes van verblijf in het buitenland, voldoende heeft aangetoond dat zijn leven zich in hoofdzaak in de woning afspeelde. Daarnaast werd de claim van onderverhuur niet bewezen, aangezien de huurder geen huur of andere tegenprestatie had ontvangen voor het gebruik van de woning door derden.

De kantonrechter concludeerde dat de tekortkomingen van de huurder, hoewel aanwezig, niet van zodanig gewicht waren dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. Het belang van de huurder bij het behoud van de woning woog zwaarder dan de belangen van de verhuurder. De vorderingen van Het Gooi en Omstreken werden afgewezen, en de verhuurder werd veroordeeld in de proceskosten van de huurder.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Vonnis van 19 april 2023
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 9975944 \ MC EXPL 22-3864 D/51246 van
de stichting
STICHTING WONINGCORPORATIE HET GOOI EN OMSTREKEN,
gevestigd te Hilversum,
eiseres,
gemachtigde mr. T. de Nijs (VBTM Advocaten),
tegen

1.[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde mr. I.J. Penning (Drykoningen Advocaten),
2.
ZIJ DIE VERBLIJVEN IN DE ONROERENDE ZAAK OF IN EEN GEDEELTE DAARVAN, plaatselijk bekend als het adres [adres] te [plaats] ,
niet verschenen,
gedaagden.
Eiseres zal hierna Het Gooi en Omstreken worden genoemd. Gedaagde sub 1 zal hierna [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 januari 2023,
- de mondelinge behandeling op 20 maart 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling op 20 maart 2023 is namens Het Gooi en Omstreken de heer [A] (woonconsulent) verschenen, bijgestaan door mr. De Nijs. Ook [gedaagde] is verschenen, bijgestaan door mr. Penning.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In deze procedure dient de kantonrechter te beoordelen of [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst en indien dit het geval is, of de tekortkoming van voldoende gewicht is om ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, gelet op de gevolgen voor [gedaagde] , te rechtvaardigen.
Hoofdverblijf?
2.2.
Het Gooi en Omstreken legt allereerst aan de door haar gevorderde ontbinding en ontruiming ten grondslag dat [gedaagde] in strijd met artikel 9 lid 2 van de algemene huurvoorwaarden (hierna: de huurvoorwaarden) zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft (gehad). Volgens Het Gooi en Omstreken heeft zij op 22 januari 2021 met [gedaagde] afgesproken dat hij meer dan zes maanden per jaar in zijn woning dient te verblijven. Het Gooi en Omstreken stelt dat [gedaagde] in strijd met deze afspraken in Irak verbleef vanaf eind oktober 2020 tot en met medio januari 2021, vanaf eind februari tot en met eind juli 2021 en vanaf begin maart tot en met medio mei 2022. Dat blijkt volgens Het Gooi en Omstreken uit emails en verklaringen van [gedaagde] tijdens telefoongesprekken en gesprekken op het kantoor van Het Gooi en Omstreken. Daarnaast heeft [gedaagde] volgens Het Gooi en Omstreken meerdere keren afspraken afgezegd of verzet, omdat hij niet in Nederland verbleef. Verder heeft Het Gooi en Omstreken ter onderbouwing schriftelijke meldingen van omwonenden ingediend, waaruit volgens haar blijkt dat [gedaagde] veelvuldig in het buitenland is geweest. Het Gooi en Omstreken stelt verder nog dat zij sinds februari 2019 in totaal elf onaangekondigde huisbezoeken aan de woning heeft gebracht en dat [gedaagde] tijdens geen enkel huisbezoek thuis was. Volgens Het Gooi en Omstreken waren tijdens deze huisbezoeken de gordijnen in de woning vrijwel altijd gesloten en lagen tijdens de huisbezoeken op 6 en 15 januari 2021 in de achtertuin veel rotzooi en spullen. Ook maakten de voor- en achtertuin volgens Het Gooi en Omstreken tijdens het huisbezoek op 21 mei 2021 een verwaarloosde indruk, door overwoekerend onkruid dat al in tijden niet was verwijderd. Het Gooi en Omstreken stelt dat uit al deze omstandigheden moet worden afgeleid dat [gedaagde] zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft (gehad) en dat hij daarmee tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichting uit de huurvoorwaarden.
2.3.
[gedaagde] betwist dat hij zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft (gehad). Volgens [gedaagde] heeft hij nooit met Het Gooi en Omstreken afgesproken dat hij meer dan zes maanden per jaar in de woning zou verblijven. Dit betreft volgens [gedaagde] een eenzijdige mededeling van Het Gooi en Omstreken. Bovendien is hij slechts vanaf medio oktober 2020 tot en met medio januari 2021 en vanaf juni tot en met eind juli 2022 in het buitenland geweest. Buiten die periodes verbleef hij in de woning, aldus [gedaagde] . [gedaagde] betwist dat hij aan Het Gooi en Omstreken heeft verklaard dat hij in andere periodes ook in Irak verbleef. De overige door Het Gooi en Omstreken gestelde omstandigheden leiden volgens [gedaagde] niet tot de conclusie dat hij zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft (gehad). Volgens [gedaagde] was hij tijdens de onaangekondigde huisbezoeken in de moskee of was hij toevallig niet thuis, heeft Het Gooi en Omstreken slechts één keer geconstateerd dat in de achtertuin rotzooi en spullen lagen en doet hij zijn best om de voor- en achtertuin netjes te houden. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat hij de gordijnen gesloten houdt omdat hij zich schaamt voor zijn oude inrichting. Ook is het volgens [gedaagde] in Irak – waar hij vandaan komt – gebruikelijk om de gordijnen gesloten te houden. Verder betwist [gedaagde] de verklaringen van de omwonenden. Volgens [gedaagde] zijn de verklaringen anoniem, niet concreet en komen deze voort uit discriminatie. Ter motivering van zijn betwisting heeft [gedaagde] verklaringen van twee buurmannen, een vriendin en de bestuurder van zijn moskee ingediend. Volgens [gedaagde] blijkt uit deze verklaringen dat hij zijn hoofdverblijf in de woning heeft. Verder heeft [gedaagde] een uitzendovereenkomst met TempoTeam van 2 september 2021 en afschriften van zijn bankrekening ingediend, waaruit volgens hem blijkt dat hij vanaf januari tot en met mei 2022 in Nederland werkzaam is geweest als vaccinatie-arts.
2.4.
De verplichting om in de woning het hoofdverblijf te houden, houdt in dat het leven van de huurder zich in hoofdzaak in en vanuit de woning afspeelt. Bij de beoordeling dienen alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen. Op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geldt dat Het Gooi en Omstreken moet stellen en – zo nodig – moet bewijzen dat [gedaagde] zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft (gehad). Dat neemt echter niet weg dat van [gedaagde] als huurder mag worden verlangd dat hij feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van zijn betwisting (de verzwaarde motiveringsplicht).
2.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Het Gooi en Omstreken gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft (gehad). Het Gooi en Omstreken stelt dat zij met [gedaagde] heeft afgesproken dat hij meer dan zes maanden per jaar in de woning dient te verblijven. In het midden kan blijven of deze afspraak daadwerkelijk is gemaakt. Niet is immers gebleken dat [gedaagde] zes maanden per jaar (of langer) niet in de woning maar elders verbleef. Gelet op de erkenning door [gedaagde] staat vast dat hij vanaf medio oktober 2020 tot medio januari 2021 en in juni en juli 2022 in het buitenland was. Verder stelt de kantonrechter vast dat [gedaagde] in mei 2022 in het buitenland was. Dat is gebleken tijdens de mondelinge behandeling, toen [gedaagde] zijn Nederlandse – en tevens enige paspoort– aan de kantonrechter liet zien. De kantonrechter heeft geconstateerd dat in het paspoort stempels van 9 oktober 2020, 16 mei 2022 en 17 mei 2022 van de Turkse douane staan. [gedaagde] heeft hierover verklaard dat hij met het vliegtuig vanuit Nederland naar Turkije is gereisd en dat hij bij de grens tussen Turkije en Irak verbleef om zijn kinderen voor korte periodes aan de grens te kunnen zien. Verder blijkt uit door Het Gooi en Omstreken ingediende e-mails dat [gedaagde] in juni en juli 2021 in het buitenland verbleef. Per email van 9 juni 2021 schrijft Het Gooi en Omstreken – voor zover van belang – het volgende aan [gedaagde] :

In ons telefoongesprek heeft u aangegeven dat u in Irak bent. Door financiële problemen en door Corona kunt u nu niet terug komen naar Nederland. U verwacht dat u eind juni weer terug bent in Nederland.
Zodra u terug bent, wil ik u persoonlijk spreken. Neemt u dan direct contact met mij op voor een afspraak.”.
Vervolgens schrijft [gedaagde] in een e-mail van 2 juli 2021 – voor zover van belang – aan Het Gooi en Omstreken:

(…) ik Ben helaas nog niet thius gekomen, passport van mijn dochter is verlopen, maar onze afspraak bestaat nog, maar over een paar dagen, kan ik u vandaag bellen,”.
Per e-mail van 20 juli 2021 schrijft [gedaagde] – voor zover van belang – aan Het Gooi en Omstreken:

Zoals het afgesproken is, wil ik met u over 7 dagen afspraak maken, ( vandaag is offer feest wil ik hem met mijn familie meeleven) ? Als u goed vind,”.
Naar het oordeel van de kantonrechter is van de door Het Gooi en Omstreken gestelde periodes slechts komen vast te staan dat [gedaagde] vanaf medio oktober 2020 tot medio januari 2021, in juni en juli 2021 en vanaf medio mei tot en met eind juli 2022 in het buitenland verbleef. Het Gooi en Omstreken heeft – gelet op de betwisting door [gedaagde] – onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] in andere periodes ook naar het buitenland is geweest. Dat blijkt in ieder geval onvoldoende uit de door Het Gooi en Omstreken ingediende emails van [gedaagde] en de door Het Gooi en Omstreken ingediende meldingen van omwonenden. Op het door Het Gooi en Omstreken ingediende meldingsformulier van 8 juni 2021 is door een omwonende over [gedaagde] geschreven: “
Is wederom naar Irak vanwaar hij gevlucht is”. Volgens deze omwonende is de woonfraude “
een paar jaar” aan de gang. Op het door Het Gooi en Omstreken ingediende meldingsformulier van 15 april 2022 heeft een omwonende geschreven: “
bij deze woning zitten de gordijnen al jaren dicht en tevens ook alle ramen ik heb jaren geleden de bewoner wel eens gezien”. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn deze meldingen onvoldoende concreet. Bovendien worden de meldingen tegengesproken door de verklaringen die [gedaagde] heeft ingediend, al zijn deze verklaringen ook weinig concreet. Daar komt bij dat [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij altijd de achterdeur van de woning gebruikt en dat zijn buren misschien daarom het idee hebben dat hij niet thuis is. Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de meldingen van de omwonenden onvoldoende onderbouwing bieden voor de stelling dat [gedaagde] meer dan zes maanden per jaar in het buitenland verbleef, zodat die stelling niet is komen vast te staan. Die stelling leidt dan ook niet tot de conclusie dat [gedaagde] zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft (gehad).
2.6.
Uit de overige door Het Gooi en Omstreken gestelde omstandigheden volgt evenmin dat het leven van [gedaagde] zich niet in hoofdzaak in en vanuit de woning afspeelt of heeft afgespeeld. Dat [gedaagde] tijdens elf huisbezoeken verspreid over ruim drie jaar niet in de woning is aangetroffen, dat de gordijnen tijdens deze huisbezoeken vrijwel altijd gesloten waren, dat op 6 en 15 januari 2021 (toen [gedaagde] in het buitenland verbleef) in de achtertuin rotzooi en spullen lagen en dat de voor- en achtertuin op 21 mei 2021 een verwaarloosde indruk maakten, betekent nog niet dat [gedaagde] buiten de periodes dat hij in het buitenland was niet in de woning verbleef. Bovendien heeft [gedaagde] een verklaring gegeven voor de gesloten gordijnen en de verwaarloosde voor- en achtertuin. Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft (gehad). Van een tekortkoming door schending van artikel 9 lid 2 van de huurvoorwaarden is dan ook geen sprake.
Onderverhuur of ingebruikgeving aan derden?
2.7.
Het Gooi en Omstreken legt ook nog aan de door haar gevorderde ontbinding en ontruiming ten grondslag dat [gedaagde] de woning in strijd met artikel 9 lid 4 van de huurvoorwaarden zonder haar toestemming heeft onderverhuurd dan wel in gebruik heeft gegeven aan derden. Volgens Het Gooi en Omstreken heeft [gedaagde] de woning vanaf medio oktober 2020 tot eind december 2020 laten bewonen door de heer [B] en een andere persoon. Het Gooi en Omstreken stelt dat zij tijdens het gesprek op 22 januari 2021 en in haar brief van 29 januari 2021 aan [gedaagde] heeft medegedeeld dat het hem niet toegestaan was om de woning in gebruik te geven aan derden en heeft [gedaagde] de woning desondanks vanaf begin maart 2022 opnieuw door derden laten bewonen terwijl hij zelf in het buitenland verbleef. Ter onderbouwing heeft Het Gooi en Omstreken twee schriftelijke meldingen van omwonenden van 9 en 12 april 2022 ingediend, waaruit volgens haar blijkt dat de woning werd bewoond door derden. Verder stelt Het Gooi en Omstreken dat zij tijdens een onaangekondigd huisbezoek op 4 maart 2022 een Roemeense vrouw in de woning heeft aangetroffen die heeft verklaard dat zij niet wist waar [gedaagde] was. Ook stelt Het Gooi en Omstreken dat zij tijdens een onaangekondigd huisbezoek op 22 april 2022 een man (niet zijnde [gedaagde] ) in de achtertuin van de woning heeft aangetroffen die de was aan de droogmolen aan het ophangen was. Volgens Het Gooi en Omstreken heeft zij verder nog geconstateerd dat het dakraam van de woning op 8 april 2022 gesloten was (terwijl dit op 30 maart 2022 open stond) en op 15 april 2022 weer open stond. Ook stelt zij dat zij op 8 april 2022 heeft geconstateerd dat er diverse spullen voor de voordeur stonden en dat er een auto met een Roemeens kenteken nabij de woning stond geparkeerd. Ter onderbouwing van deze stellingen heeft Het Gooi en Omstreken verslagen van de huisbezoeken met foto’s ingediend. Volgens Het Gooi en Omstreken volgt uit het samenspel aan omstandigheden dat [gedaagde] de woning zonder toestemming aan derden heeft onderverhuurd dan wel in gebruik heeft gegeven terwijl hij zelf in het buitenland verbleef.
2.8.
[gedaagde] erkent dat hij in strijd met artikel 9 lid 4 van de huurvoorwaarden de heer [B] vanaf begin oktober 2020 toestemming heeft gegeven om de woning in gebruik te nemen in de periode dat hij zelf in het buitenland was. Volgens [gedaagde] is dit een op zichzelf staande gebeurtenis geweest, die ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt. [gedaagde] betwist dat hij de woning vanaf maart 2022 aan derden heeft onderverhuurd dan wel in gebruik heeft gegeven. Volgens [gedaagde] waren de personen die in deze periode in de woning aanwezig waren slechts bij hem op bezoek en logeerden zij hooguit enkele nachten bij hem.
2.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter is niet komen vast te staan dat [gedaagde] de woning op enig moment aan de heer [B] of andere derden heeft onderverhuurd, omdat niet is gebleken dat [gedaagde] ooit huur (of een andere prestatie) heeft ontvangen in ruil voor de terbeschikkingstelling van de woning. Dat [gedaagde] de woning vanaf begin oktober 2020
tot begin januari 2021 zonder toestemming van Het Gooi en Omstreken in gebruik heeft gegeven aan de heer [B] , staat daarentegen wel vast. Ook staat vast dat [gedaagde] in deze periode zelf in het buitenland verbleef. Dat [gedaagde] de woning vanaf maart 2022 opnieuw voor langere periodes aan derden in gebruik heeft gegeven, is naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken. Gelet op de verklaring die [gedaagde] heeft gegeven voor de aanwezigheid van derden in de woning, had het op de weg van Het Gooi en Omstreken gelegen om haar stellingen nader te onderbouwen. Dat heeft zij onvoldoende gedaan. Uit het door Het Gooi en Omstreken ingediende verslag van het huisbezoek van 4 maart 2022 blijkt weliswaar dat de Roemeense vrouw aan Het Gooi en Omstreken heeft verklaard dat zij niet wist waar [gedaagde] was, maar dat betekent nog niet dat [gedaagde] de woning in gebruik heeft gegeven. Ook het feit dat de man op 22 april 2022 de was aan de droogmolen aan het ophangen was, wil nog niet zeggen dat sprake is van ingebruikgeving. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het zijn bezoekers vrij staat om in de woning de was te doen, ook als zij slechts enkele nachten bij hem logeren. De door Het Gooi en Omstreken ingediende meldingen van omwonenden zijn ook onvoldoende om te kunnen spreken van ingebruikgeving. Uit de melding van 9 april 2022 blijkt slechts dat deze omwonende meerdere malen personen het huis heeft zien binnengaan, dat deze personen na meerdere dagen weer zijn vertrokken en dat in de tussentijd auto’s met een buitenlands kenteken aanwezig waren in de straat. Uit de melding van 15 april 2022 blijkt slechts dat deze omwonende in de periode tussen 12 en 15 april 2022 auto’s met een Roemeens kenteken in de buurt heeft zien staan, in de woning licht heeft zien branden en heeft gezien dat het dakraam de ene dag open en de andere dag gesloten was. Het gaat dus om constateringen binnen twee korte periodes. De constateringen van Het Gooi en Omstreken omtrent het dakraam, de spullen voor de voordeur en de geparkeerde auto met Roemeens kenteken vallen in dezelfde periodes. Naar het oordeel van de kantonrechter sluiten de meldingen van de omwonenden en de constateringen van Het Gooi en Omstreken niet uit dat [gedaagde] voor korte periodes bezoekers heeft gehad die slechts enkele nachten bij hem logeerden, zoals hij heeft aangevoerd. Daar komt bij dat niet is gebleken dat [gedaagde] in de maanden maart en april 2022 in het buitenland verbleef. Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat uit de door Het Gooi en Omstreken gestelde omstandigheden en ingediende stukken onvoldoende blijkt dat [gedaagde] de woning vanaf maart 2022 voor langere periodes aan derden in gebruik heeft gegeven. Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] vanaf maart 2022 tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst.
Tekortkoming rechtvaardigt de ontbinding niet
2.10.
Met de ingebruikgeving van de woning aan de heer [B] is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting uit artikel 9 lid 4 van de huurvoorwaarden. [gedaagde] voert aan dat deze tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt. Artikel 6:265 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van haar verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het is hierbij aan de tekortschietende partij (in dit geval: [gedaagde] ) om zich voldoende gemotiveerd op deze uitzondering te beroepen. Bij de beoordeling dient de kantonrechter verder rekening te houden met alle door partijen genoegzaam gemotiveerd aangevoerde omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling of een tekortkoming voldoende ernstig is om de ontbinding van een huurovereenkomst ter zake woonruimte te ontbinden, moet de kantonrechter bovendien het gewicht van de tekortkoming afzetten tegen het woonbelang van de huurder.
2.11.
Naar het oordeel van de kantonrechter rechtvaardigt de tekortkoming op zichzelf niet dat de huurovereenkomst wordt ontbonden en dat [gedaagde] de woning moet ontruimen. Het Gooi en Omstreken heeft [gedaagde] in haar brief van 29 januari 2021 – nadat zij had geconstateerd dat [gedaagde] de woning aan de heer [B] in gebruik had gegeven – gewezen op zijn verplichting die volgt uit artikel 9 lid 4 van de huurvoorwaarden. In de brief schrijft Het Gooi en Omstreken ook dat zij [gedaagde] in de toekomst geen toestemming geeft om de woning onder te verhuren of in gebruik te geven aan derden. Kennelijk vond Het Gooi en Omstreken de tekortkoming destijds zelf van onvoldoende gewicht om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. Daar komt bij dat [gedaagde] belang heeft bij behoud van de woning. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat hij een Nederlands artsendiploma heeft en op 15 maart 2023 akkoord heeft gekregen om een opleiding tot specialist ouderengeneeskunde te volgen. Volgens [gedaagde] heeft hij met het inkomen van deze baan kans op goedkeuring van een aanvraag voor gezinshereniging. Die aanvraag is volgens [gedaagde] voorheen afgewezen omdat hij geen inkomen had en slechts een bijstandsuitkering ontving. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt hieruit dat [gedaagde] een gewichtig belang heeft bij het behoud van de woning. Dat belang weegt zwaarder dat de belangen van Het Gooi en Omstreken, die er volgens haar in zijn gelegen aan andere huurders een signaal af te geven en de sociale huurwoning te verhuren aan een huurder die zich wel aan de verplichtingen uit de huurovereenkomst zal houden. Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de tekortkoming van [gedaagde] van onvoldoende gewicht is om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De door Het Gooi en Omstreken gevorderde ontbinding en ontruiming zullen daarom worden afgewezen.
2.12.
De kantonrechter merkt tot slot nog op dat [gedaagde] er rekening mee moet houden dat de huurovereenkomst in een toekomstige procedure kan worden ontbonden als blijkt dat hij de woning opnieuw aan derden in gebruik heeft gegeven.
Proceskosten en nakosten
2.13.
Het Gooi en Omstreken zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten van [gedaagde] worden begroot op € 597,00 (3 punten x tarief € 199,00) aan salaris gemachtigde.
2.14.
De door [gedaagde] gevorderde veroordeling van Het Gooi en Omstreken in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vorderingen van Het Gooi en Omstreken af;
3.2.
veroordeelt Het Gooi en Omstreken in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 597,00;
3.3.
veroordeelt Het Gooi en Omstreken als zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [gedaagde] volledig aan dit vonnis voldoet, om de na dit vonnis ontstane kosten te betalen, begroot op:
- € 99,50 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen met de explootkosten indien betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden;
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2023.