Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
1.[procesdeelnemer II] ,
2.
[procesdeelnemer III],
1.[procesdeelnemer II] ,
2.
[procesdeelnemer III],
1.De procedure
- de akte van [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] met producties 14 tot en met 17
- de mondelinge behandeling van 28 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] .
2.Het incident
3.De feiten
4.Het geschil
5.De beoordeling
31 oktober 2023 een fatale termijn is, waardoor [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] op 1 november 2023 in verzuim waren en de overeenkomst ontbonden kon worden.
2 november 2023 (productie 11 gedaagden) blijkt dat partijen na 31 oktober 2023 hebben gesproken over de wijze van betaling van de koopsommen. Daarna konden [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] uit de e-mails van de gemachtigde van [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] van
3 en 8 november 2023 opmaken dat [procesdeelnemer IV] inderdaad nog bezig was met het maken van een afspraak bij de notaris voor de levering. Hieruit blijkt dat de datum van 31 oktober 2023 in de koopovereenkomst voor partijen niet (meer) een fatale termijn is.
[procesdeelnemer I] . Omdat onduidelijk is of [procesdeelnemer II] hieraan gehoor zal geven, zal de rechter hieraan een dwangsom verbinden. De rechter zal de gevorderde dwangsom matigen tot € 100,- voor iedere dag dat de goederen niet binnen vijf dagen na betekening van het vonnis zijn teruggegeven, tot een maximum van € 5.000,-. De vordering van [procesdeelnemer IV] tot afgifte van bedrijfseigendommen aan hem wordt afgewezen omdat niet is gebleken dat [procesdeelnemer IV] rechthebbende is.
[procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] hebben gesommeerd bij de notaris te verschijnen voor de levering van de aandelen. De sommaties van 3 en 8 november 2023 om naar Nederland te reizen, die [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] hebben overgelegd, zijn niet duidelijk gericht op de notariële levering.
1.343,50
1.079,00(tarief handels kort geding gemiddeld)
6.De beslissing
[procesdeelnemer I] van de in zijn bezit zijnde bedrijfseigendommen, zijnde de kantoor-, voor- en achterdeur- en magazijnsleutel en laptop, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 100,- voor iedere dag dat [procesdeelnemer II] dit nalaat, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt;
[procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 2.644,50, waarin begrepen € 1.343,50 aan salaris gemachtigde;