ECLI:NL:RBMNE:2023:7016

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
566182
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van koopovereenkomst en afgifte van bedrijfseigendommen in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, hebben eisers, vertegenwoordigd door [procesdeelnemer IV], een kort geding aangespannen tegen gedaagden, [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III], met als doel hen te gebieden tot nakoming van een koopovereenkomst van 11 oktober 2023. Deze overeenkomst betrof de overdracht van aandelen van [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] in [procesdeelnemer I] B.V. aan [procesdeelnemer IV]. De eisers stelden dat de gedaagden hun medewerking moesten verlenen aan de notariële levering van de aandelen, die uiterlijk op 31 oktober 2023 had moeten plaatsvinden. Gedaagden voerden verweer en stelden dat de koopovereenkomst was ontbonden omdat de voorwaarden niet waren nagekomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de koopovereenkomst nog steeds van kracht was en dat de gedaagden binnen veertien dagen na betekening van het vonnis moesten overgaan tot nakoming. Daarnaast werd [procesdeelnemer II] bevolen om binnen vijf dagen de bedrijfseigendommen, waaronder sleutels en een laptop, aan [procesdeelnemer I] af te geven, op straffe van een dwangsom. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/566182 / KG ZA 23-635
Vonnis in kort geding van 12 december 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[procesdeelnemer I] B.V.,
statutair gevestigd te [plaats] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot tussenkomst,
hierna te noemen: [procesdeelnemer I]
advocaat: mr. D. Dubach,
tegen

1.[procesdeelnemer II] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
hierna afzonderlijk te noemen: [procesdeelnemer II] ,
2.
[procesdeelnemer III],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna afzonderlijk te noemen: [procesdeelnemer III] ,
gedaagde partijen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident tot tussenkomst,
hierna samen te noemen: [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] ,
advocaat: mr. E. van Es te Hilversum.
en
in de zaak van
[procesdeelnemer IV],
wonende te [woonplaats 3] ,
verzoeker in het incident tot tussenkomst in bovengenoemde zaak,
tussenkomende partij,
hierna te noemen: [procesdeelnemer IV] ,
advocaat: mr. D. Dubach,
tegen

1.[procesdeelnemer II] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
hierna afzonderlijk te noemen: [procesdeelnemer II] ,
2.
[procesdeelnemer III],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna afzonderlijk te noemen: [procesdeelnemer III] ,
gedaagde partijen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident tot tussenkomst,
hierna samen te noemen: [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] ,
advocaat: mr. E. van Es te Hilversum.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 23 november 2023, waarbij de kantonrechter de zaak, met zaaknr. 10796750, heeft verwezen naar de handelskamer
- de incidentele vordering van [procesdeelnemer I] om [procesdeelnemer IV] in het geding als tussenkomende partij toe te laten
- de tweede akte van [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] met producties 17 tot en met 44
- de akte van [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] met producties 14 tot en met 17
- de mondelinge behandeling van 28 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV]
- de pleitnota van [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] .

2.Het incident

2.1.
Namens [procesdeelnemer IV] is tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij dezelfde vordering heeft als [procesdeelnemer I] , zoals die in de antwoordakte is gewijzigd, met dien verstande dat waar in de vordering van [procesdeelnemer I] staat ‘eiser’, gelezen moet worden ‘ [procesdeelnemer IV] ’. [procesdeelnemer IV] heeft er daarbij op gewezen dat hij een eigen vordering heeft op [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] omdat de aandelen hem moeten worden overgedragen, zoals in de eis is vermeld. De kantonrechter heeft na een korte schorsing tijdens de mondelinge behandeling beslist dat de tussenkomst van [procesdeelnemer IV] als eisende partij wordt toegelaten. Maatstaf voor toewijzing is dat [procesdeelnemer IV] belang heeft bij tussenkomst om benadeling van een hem toekomend recht, de overdracht van aandelen, te voorkomen. Deze maatstaf volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 14 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2833 ( [achternaam 1] / [achternaam 2] ). Anders dan in het door [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] genoemde Fiar-arrest (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768) heeft de vordering van [procesdeelnemer IV] voldoende samenhang met de vordering in de hoofdzaak. Verder is niet gebleken dat de tussenkomst leidt tot vertraging van de procedure of dat gedaagden door de tussenkomst van [procesdeelnemer IV] worden geschaad in hun verweermogelijkheden, nu de vordering van [procesdeelnemer IV] gelijk is aan de vordering van [procesdeelnemer I] . Er is daarom geen reden om de tussenkomst af te wijzen. De proceskosten in het incident zullen worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij haar eigen kosten in het incident zal hebben te dragen.

3.De feiten

3.1.
[procesdeelnemer IV] , [procesdeelnemer III] en [procesdeelnemer II] zijn aandeelhouder in het kapitaal van [procesdeelnemer I] B.V. [procesdeelnemer IV] , [procesdeelnemer III] en [procesdeelnemer II] zijn voor [procesdeelnemer I] diverse overeenkomsten aangegaan met [onderneming 1] B.V. en [onderneming 2] B.V. (hierna te noemen: ‘de franchisegever’) in het kader van de franchise voor de exploitatie van het restaurant [onderneming 1] B.V..
3.2.
Op 11 oktober 2023 hebben [procesdeelnemer I] , vertegenwoordigd door [procesdeelnemer IV] als bestuurder, [procesdeelnemer IV] , [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] , een koopovereenkomst gesloten voor de overname van de aandelen van [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] door [procesdeelnemer IV] . In artikel 2 van de koopovereenkomst is bepaald dat de aandelen van [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] , elk voor 1/3, gezamenlijk voor 2/3 in het totale aandelenkapitaal van [procesdeelnemer I] , op [procesdeelnemer IV] zullen overgaan. De algehele koopsom van het aandeel van [procesdeelnemer III] en [procesdeelnemer II] bedraagt respectievelijk € 34.973,- en € 34.000,-. Verder is in artikel 3 bepaald dat de levering uiterlijk 31 oktober 2023 zal plaatsvinden.
3.3.
In de artikelen 3 en 4 van de koopovereenkomst is het volgende overeengekomen:
“Artikel 3 – Closing: overdrachtsdatum, leveringshandeling, moment van betaling en afschrift schuldenoverzicht
De levering van de aandelen van de heren [procesdeelnemer III] en [procesdeelnemer II] geschiedt op uiterlijk 31 oktober 2023 (hierna te noemen: ‘de overdrachtsdatum’) door middel van een notariële leveringsakte, te verlijden door de notaris, _____________, notaris met plaats van vestiging _____________, die ervoor zal zorgdragen dat de in het derde lid van artikel 2 van de onderhavige koopovereenkomst genoemde koopsommen ten behoeve van de heren [procesdeelnemer III] en [procesdeelnemer II] op diens kwaliteitsrekening, waarop de heer [procesdeelnemer IV] de gelden uiterlijk op de overdrachtsdatum zal bijschrijven, worden gehouden, zulks tot het moment van het verlijden van de notariële leveringsakte en daarmee de finalisering van de overdracht, waarna de notaris de gelden op de bankrekeningnummers van de heren [procesdeelnemer III] en [procesdeelnemer II] zal bijschrijven, een en ander met dien verstande dat de notaris te gelegener tijd in de gelegenheid zal worden gesteld vóór voormelde datum een voor partijen geëigend moment voor het verlijden van de leveringsakte vast te stellen.
Ingeval de in artikel 4 neergelegde ontbindende voorwaarde – om welke redenen dan ook – niet uiterlijk op de overdrachtsdatum in vervulling zijn gegaan, dan zal de onderhavige koopovereenkomst, die aldus voorwaardelijk tot stand zal komen, in al haar onderdelen tenietgaan, vermits de koop en verkoop van de aandelen volledig afhankelijk is van het al dan niet plaatsvinden van de desbetreffende voorwaarden.
Onderhavig artikel is onderhevig aan de ontbindende voorwaarde zoals die hieronder in artikel 4 is belichaamd.
Artikel 4 – Ontbindende voorwaarde
Ofschoon de heer [procesdeelnemer IV] zich ertoe zal inspannen de aangegane overeenkomsten vóórafgaand aan de ondertekening van de voorliggende koopovereenkomst, in ieder geval vóór 31 oktober 2023, ten name van de besloten vennootschap te laten stellen, opdat alle rechtsverhoudingen op deze laatste zullen overgaan én de heren [procesdeelnemer III] en [procesdeelnemer II] door zowel de heer [procesdeelnemer IV] alsook de franchisegever, die in de overeenkomst tot contractsoverneming ondubbelzinnig zal verklaren dat de heren [procesdeelnemer III] en [procesdeelnemer II] niet langer partij bij de aangegane overeenkomsten zullen zijn, volledig worden gevrijwaard van eventuele uit hoofde daarvan (thans nog niet-)bestaande verplichtingen en/of aansprakelijkheden in privé, geldt te dien aanzien uitdrukkelijk een ontbindende voorwaarde als bedoeld in artikel 6:22 van het Burgerlijk Wetboek, in dier voege dat de werking der koopovereenkomst geheel komt te vervallen bij het niet plaatsvinden van de betreffende gebeurtenis, zijnde de overgang van de bestaande rechtsverhoudingen, welke overgang erin zal resulteren dat alle uit hoofde van de rechtsverhoudingen bestaande rechten, met inbegrip van alle nevenrechten, en verplichtingen bij wege van contractsoverneming op de besloten vennootschap zullen overgaan.
De heer [procesdeelnemer IV] verplicht zich al het redelijk mogelijke te doen teneinde te voorkomen dat de in het voorgaande lid beschreven voorbehoud wordt ingeroepen, als gevolg waarvan de koopovereenkomst géén effect zal kunnen sorteren.”
3.4.
Op 30 oktober 2023 heeft [procesdeelnemer I] , vertegenwoordigd door [procesdeelnemer IV] , met [onderneming 2] B.V. een vaststellingsovereenkomst gesloten die inhoudt dat [onderneming 2] meewerkt aan de aandelenoverdracht en ervoor zorgt dat de met [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] gesloten overeenkomsten voor de exploitatie van [procesdeelnemer I] BV. op naam van [procesdeelnemer I] B.V. komen te staan en [procesdeelnemer IV] na de transactie als enig aandeelhouder accepteert als franchisenemer van [onderneming 2] .

4.Het geschil

4.1.
[procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] vorderen na eiswijziging primair:
1. [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] te veroordelen binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis over te gaan tot nakoming van de tussen hen en [procesdeelnemer I] / [procesdeelnemer IV] gesloten koopovereenkomst van 11 oktober 2023 en daartoe alle noodzakelijke medewerking te verlenen, waaronder het verschijnen voor de notaris en/of het ten overstaan van hem verlenen van een volmacht aan hem en het verrichten van alle door de notaris voor het passeren van de notariële leveringsakte noodzakelijk geachte handelingen, met het oog op de levering aan [procesdeelnemer I] / [procesdeelnemer IV] van de door [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] in het kapitaal van [procesdeelnemer I] B.V. gehouden aandelen, dit op straffe van verbeurte door [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] aan [procesdeelnemer I] / [procesdeelnemer IV] van een dwangsom ad € 20.000,- voor iedere dag en/of een gedeelte daarvan dat [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] weigerachtig blijven hun medewerking te verlenen aan het doen verlijden van de essentiële notariële leveringsakte, een en ander totdat een maximum ad € 200.000,- is bereikt.
2. te bepalen dat het te wijzen vonnis op de voet van het bepaalde in het tweede lid van artikel 3:300 van het Burgerlijk Wetboek dezelfde rechtskracht toekomt als de rechtshandelingen die aan de zijde van [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] noodzakelijk zijn voor het opmaken van de voor de notariële leveringsakte vereiste wilsverklaring én medewerking, een en ander met dien verstande dat het in deze te wijzen vonnis de handtekeningen van de zijde van [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] vervangt, in die zin dat het de notaris, in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] , is toegestaan de rechtshandelingen zélf ten uitvoer te brengen.
3. [procesdeelnemer II] te gebieden binnen vijf dagen, althans binnen een andere in goede justitie te bepalen termijn, na betekening van het te wijzen vonnis over te gaan tot afgifte van de tot op heden in zijn bezit zijnde bedrijfseigendommen, zijnde de kantoor-, voor- en achterdeur- én magazijnsleutel en laptop, op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 2.500,- voor iedere dag en/of een gedeelte daarvan dat [procesdeelnemer II] dit nalaat, een en ander totdat een maximum ad € 50.000,-, althans € 25.000,- is bereikt.
4.2.
[procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] vorderen subsidiair alleen het primair onder 1. en 2. gevorderde.
4.3.
[procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] vorderen zowel primair als subsidiair [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] te gebieden de van de zijde van [procesdeelnemer IV] gerezen buitengerechtelijke kosten, begroot op een bedrag ad € 1.772,32,- te dragen, evenals veroordeling in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.4.
[procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] leggen aan de vordering het volgende ten grondslag. Er is spoedeisend belang omdat alle rechtsverhoudingen en contractuele verplichtingen jegens franchisegever al op hen zijn overgegaan. Als [procesdeelnemer IV] niet alle aandelen uit [procesdeelnemer I] B.V. verwerft, kan hij bepaalde verplichtingen jegens de franchisegever niet nakomen. [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] vorderen - samengevat - [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] te gebieden tot nakoming van de tussen hen en [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] gesloten koopovereenkomst. De ontbindende voorwaarde uit de koopovereenkomst is niet ingetreden. Daarnaast vorderen [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] op grond van artikel 5:2 van het Burgerlijk Wetboek afgifte van de in het bezit van [procesdeelnemer II] zijnde bedrijfseigendommen.
4.5.
[procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] voeren verweer. [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] hebben niet onderbouwd dat zij geen financiering kunnen krijgen en dat de franchisegever bij niet-betalen de franchiseovereenkomst zal ontbinden. Een spoedeisend belang ontbreekt daarom. Er is in de koopovereenkomst afgesproken dat deze uiterlijk 31 oktober 2023 moet worden nagekomen. De koopsommen zijn niet voor 31 oktober 2023 voldaan en [procesdeelnemer I] heeft er niet voor gezorgd dat de rechtsverhoudingen voor 31 oktober 2023 van [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] overgaan op [procesdeelnemer I] , zoals vermeld in artikel 4 van de koopovereenkomst. [procesdeelnemer IV] heeft niet onderbouwd dat hij voor 31 oktober 2023 heeft meegewerkt aan de aktepassering bij de notaris. [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] hebben op 24 oktober 2023 de link voor de aandelenoverdracht ingevuld en alle informatie voor de aktepassering aan de notaris gestuurd. Daarna gebeurde er niets. [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] hebben niet aangetoond dat door [notariskantoor] voor 31 oktober 2023 aan [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] e-mails zijn verzonden. Gelet op artikel 3 en 4 is de koopovereenkomst opgeschort en voor zover nodig ontbonden. Bij e-mail van 22 november 2023 hebben [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] het voorbehoud in artikel 3 en 4 van de koopovereenkomst ingeroepen en de overeenkomst voor zover nodig ontbonden. De verbintenis is daarom per 1 november 2023 vervallen, zodat nakoming niet meer kan worden gevorderd. [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] tonen verder niet aan dat de gevorderde bedrijfseigendommen aan [procesdeelnemer I] of [procesdeelnemer IV] toekomen. [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] verzoeken daarom de vorderingen van [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, met veroordeling van [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] in de kosten van deze procedure.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Dagvaarding nietig?
5.1.
[procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] hebben allereerst gesteld dat de dagvaarding nietig is omdat deze niet is ingeleid door een advocaat en dit gebrek niet is hersteld, waardoor de vordering niet-ontvankelijk is.
5.2.
Tijdens de mondelinge behandeling op 23 november 2023, waar gedaagden zijn verschenen, heeft de kantonrechter de zaak verwezen naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken. Bij verwijzing blijven alle tot dan toe verrichte proceshandelingen geldig, dus ook de dagvaarding die is uitgebracht door een gemachtigde. De dagvaarding is daarom niet nietig. De rechter ziet daarom geen reden om [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen.
Spoedeisend belang
5.3.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang hebben. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
5.4.
[procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] stellen dat [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] geen spoedeisend belang hebben omdat niet is aangetoond dat [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] geen financiering kunnen krijgen. [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] wijzen erop dat zij geen financiering zonder borgstelling kunnen krijgen en dat de mede-aandeelhouders, [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] , zich niet meer zullen borgstellen. Gelet op deze toelichting hebben [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] hun spoedeisend belang bij de vordering voldoende onderbouwd. Het is zonder meer aannemelijk dat [procesdeelnemer I] geen financiering zal krijgen als niet alle aandeelhouders daaraan meewerken. [procesdeelnemer I] moet op grond van een leningsovereenkomst met de franchisegever maandelijkse termijnen betalen, waardoor [procesdeelnemer IV] als aandeelhouder ook belang heeft bij de nakoming van de koopovereenkomst. [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] hebben niet gesteld dat toewijzing van de vordering in kort geding voor hen te ingrijpend zal zijn. De rechter is daarom van oordeel dat [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] spoedeisend belang hebben bij hun vordering in kort geding.
De koopovereenkomst
5.5.
[procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] gaan ervan uit dat in artikel 3 van de koopovereenkomst een opschortende voorwaarde staat, waaraan niet is voldaan, waardoor de koopovereenkomst niet meer geldt. [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] hebben betwist dat er een opschortende voorwaarde staat. De rechter leest in artikel 3 geen opschortende voorwaarde. Enkel uit de formulering in artikel 3 lid 2 dat de overeenkomst ‘voorwaardelijk tot stand zal komen’, volgt geen opschortende voorwaarde, aangezien in diezelfde zin wordt verwezen naar de in artikel 4 opgenomen ontbindende voorwaarde. [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] hebben geen andere argumenten tegen de totstandkoming van de koopovereenkomst aangevoerd, zodat de rechter er hierna vanuit gaat dat de koopovereenkomst op 11 oktober 2023 is ingegaan.
5.6.
[procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] stellen verder dat de koopovereenkomst is ontbonden omdat op 31 oktober 2023 omdat voldaan is aan de ontbindende voorwaarde van artikel 3 en 4 van de koopovereenkomst. Volgens [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] is aan de ontbindende voorwaarde voldaan omdat de notariële overdracht en betaling van de koopsommen niet voor 31 oktober 2023 hebben plaatsgevonden en omdat [procesdeelnemer I] de rechtsverhoudingen van [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] niet voor 31 oktober 2023 op haar, [procesdeelnemer I] , heeft laten overgaan. Voor zover nodig hebben [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] bij e-mail van hun gemachtigde van 22 november 2023 aan de gemachtigde van [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] meegedeeld dat de koopovereenkomst wordt ontbonden.
5.7.
Uit artikel 4 van de koopovereenkomst volgt dat de koopovereenkomst vervalt als niet uiterlijk op 31 oktober 2023 de rechtsverhoudingen van [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] met [procesdeelnemer I] zijn overgegaan op [procesdeelnemer I] . Uit de door [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] overgelegde vaststellingsovereenkomst met [onderneming 2] (productie 5 bij dagvaarding) blijkt dat de rechtsverhoudingen van [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] op 30 oktober 2023 zijn overgenomen. [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] hebben dit niet betwist. Gelet op de overname van de rechtsverhoudingen van [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] op [procesdeelnemer I] op 30 oktober 2023, heeft de ontbindende voorwaarde in de koopovereenkomst zich niet voorgedaan.
5.8.
In de e-mail van 22 november 2023 heeft de gemachtigde van [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] meegedeeld dat de overeenkomst voor zover nodig wordt ontbonden omdat [procesdeelnemer IV] geen gehoor heeft gegeven aan het meewerken aan de leveringsakte en hij de koopsommen niet voor 31 oktober 2023 heeft voldaan. [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] gaan ervan uit dat
31 oktober 2023 een fatale termijn is, waardoor [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] op 1 november 2023 in verzuim waren en de overeenkomst ontbonden kon worden.
5.9.
Voor zover 31 oktober 2023 in de koopovereenkomst al bedoeld is als een fatale termijn, blijkt uit de gedragingen van partijen na 31 oktober 2023 dat zij de koopovereenkomst nog steeds wilden uitvoeren. Uit de door [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] overgelegde uitwerking van een telefoongesprek met [procesdeelnemer IV] , dat heeft plaatsgevonden op
2 november 2023 (productie 11 gedaagden) blijkt dat partijen na 31 oktober 2023 hebben gesproken over de wijze van betaling van de koopsommen. Daarna konden [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] uit de e-mails van de gemachtigde van [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] van
3 en 8 november 2023 opmaken dat [procesdeelnemer IV] inderdaad nog bezig was met het maken van een afspraak bij de notaris voor de levering. Hieruit blijkt dat de datum van 31 oktober 2023 in de koopovereenkomst voor partijen niet (meer) een fatale termijn is.
5.10.
[procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] hebben niet gesteld dat er een (andere) toerekenbare tekortkoming van [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] is, zodat voorshands niet kan worden geoordeeld dat de koopovereenkomst op 22 november 2023 geldig is ontbonden.
5.11.
Nu de koopovereenkomst nog bestaat en niet (geldig) is ontbonden, moet de koopovereenkomst worden nagekomen. Op grond van de koopovereenkomst moeten [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] de aandelen leveren aan [procesdeelnemer IV] . De vordering van [procesdeelnemer I] om te gebieden dat [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] meewerken aan de levering van de aandelen aan haar, is daarom niet toewijsbaar. De vordering van [procesdeelnemer IV] , om [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] te gebieden mee te werken aan de levering van de aandelen, is toewijsbaar. Omdat de levering via een notariële leveringsakte moet plaatsvinden en koopsommen gestort moeten worden, krijgen gedaagden meer tijd voor de levering, namelijk veertien dagen na betekening van het vonnis. Omdat de levering ook afhankelijk is van de medewerking van [procesdeelnemer IV] en de notaris, acht de rechter het niet wenselijk aan de levering een dwangsom te verbinden.
5.12.
Voor het geval [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis hun medewerking verlenen zal de rechter bepalen dat dit vonnis dezelfde rechtskracht toekomt als de rechtshandelingen die aan de zijde van [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] noodzakelijk zijn voor het op maken van de notariële leveringsakte toegewezen, op voorwaarde dat [procesdeelnemer IV] de koopsommen, als vermeld in artikel 2 lid 3 van de koopovereenkomst, in depot heeft gestort bij de notaris.
Bedrijfseigendommen
5.13.
[procesdeelnemer II] stelt dat [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] niet hebben aangetoond dat de bedrijfseigendommen aan hem zijn verstrekt. Hij betwist niet dat hij ze onder zich heeft. De rechter is van oordeel dat de bedrijfssleutels logischerwijs eigendom zijn van [procesdeelnemer I] . [procesdeelnemer II] moet de bedrijfssleutel(s) daarom teruggeven aan [procesdeelnemer I] . Ook ten aanzien van de laptop gaat de rechter ervan uit dat deze eigendom is van [procesdeelnemer I] omdat [procesdeelnemer II] dit niet onderbouwd heeft weersproken. [procesdeelnemer II] is geen bestuurder van [procesdeelnemer I] , zodat [procesdeelnemer II] ook de laptop aan [procesdeelnemer I] , moet teruggeven. De rechter zal bepalen dat [procesdeelnemer II] de gevorderde bedrijfseigendommen binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis moet afgeven aan
[procesdeelnemer I] . Omdat onduidelijk is of [procesdeelnemer II] hieraan gehoor zal geven, zal de rechter hieraan een dwangsom verbinden. De rechter zal de gevorderde dwangsom matigen tot € 100,- voor iedere dag dat de goederen niet binnen vijf dagen na betekening van het vonnis zijn teruggegeven, tot een maximum van € 5.000,-. De vordering van [procesdeelnemer IV] tot afgifte van bedrijfseigendommen aan hem wordt afgewezen omdat niet is gebleken dat [procesdeelnemer IV] rechthebbende is.
Buitengerechtelijke kosten
5.14.
[procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] hebben verzocht [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] hebben verzocht dit af te wijzen omdat niet is aangetoond dat [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] hen hebben verzocht de akte te passeren voor 31 oktober 2023. De rechter zal de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten afwijzen omdat niet is gebleken dat [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV]
[procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] hebben gesommeerd bij de notaris te verschijnen voor de levering van de aandelen. De sommaties van 3 en 8 november 2023 om naar Nederland te reizen, die [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer IV] hebben overgelegd, zijn niet duidelijk gericht op de notariële levering.
Proceskosten
[procesdeelnemer I] wordt veroordeeld in de proceskosten omdat zij overwegend in het ongelijk is gesteld. Alleen haar vordering tot afgifte wordt toegewezen, de rest wordt afgewezen. De kosten aan de zijde van [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] worden begroot op:
- griffierecht € 1.301,00
- salaris gemachtigde €
1.343,50
Totaal € 2.644,50
Daarbij wordt voor het salaris gemachtigde uitgegaan van het tarief van € 1.079,00 voor een gemiddeld handels kort geding en de helft van het tarief van € 529,00 voor een eenvoudig kanton kort geding, een bedrag van € 264,50, omdat de zaak aanvankelijk bij de kantonrechter was aangebracht en behandeld.
5.16.
De nakosten zullen worden toegewezen zoals hierna in de beslissing is bepaald.
5.17.
[procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] zullen als de in het ongelijk gestelde partij ten opzichte van [procesdeelnemer IV] in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [procesdeelnemer IV] worden begroot op:
- griffierecht € 1.301,00
- salaris gemachtigde €
1.079,00(tarief handels kort geding gemiddeld)
Totaal € 2.380,00
5.18.
De door [procesdeelnemer IV] gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is bepaald.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.19.
De rechter wijst de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring, waartegen geen verweer is gevoerd, toe.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in het incident
6.1.
wijst de vordering tot tussenkomst toe;
6.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
6.3.
gebiedt [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis tot nakoming van de tussen hen en [procesdeelnemer IV] op 11 oktober 2023 gesloten koopovereenkomst en daartoe alle noodzakelijke medewerking te verlenen, waaronder het verschijnen voor de notaris en/of het ten overstaan van deze laatste verlenen van een volmacht aan hem, en het verrichten van alle andere door de notaris voor het passeren van de notariële leveringsakte noodzakelijk geachte handelingen, met het oog op de levering aan [procesdeelnemer IV] van de door [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] in het kapitaal van [procesdeelnemer I] B.V. gehouden aandelen;
6.4.
bepaalt dat als [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan de veroordeling onder 6.3 voldoen, dit vonnis dezelfde rechtskracht toekomt als de rechtshandelingen die aan de zijde van [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] noodzakelijk zijn voor het op maken van de notariële leveringsakte, onder de voorwaarde dat [procesdeelnemer IV] de koopsom tijdig voor de levering op de derdenrekening van de notaris heeft gestort;
6.5.
gebiedt [procesdeelnemer II] , binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis tot afgifte aan
[procesdeelnemer I] van de in zijn bezit zijnde bedrijfseigendommen, zijnde de kantoor-, voor- en achterdeur- en magazijnsleutel en laptop, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 100,- voor iedere dag dat [procesdeelnemer II] dit nalaat, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt;
6.6.
veroordeelt [procesdeelnemer I] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van
[procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 2.644,50, waarin begrepen € 1.343,50 aan salaris gemachtigde;
6.7.
veroordeelt [procesdeelnemer I] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met € 90,00;
6.8.
veroordeelt [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [procesdeelnemer IV] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 2.380,00, waarin begrepen € 1.079,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.9.
veroordeelt [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [procesdeelnemer IV] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met € 90,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
6.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2023.