In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht was verleend. De vergunninghouder had op 15 juni 2021 een aanvraag ingediend voor de bouw van een woonhuis op een specifiek adres. Het college volgde de uitgebreide voorbereidingsprocedure en verleende op 15 december 2022 de omgevingsvergunning. Eisers, die uit dezelfde woonplaats komen als de vergunninghouder, hebben beroep ingesteld tegen deze vergunning, waarbij zij aanvoerden dat de bezonningsstudie onnauwkeurig was en dat er onjuiste aannames waren gedaan over de schaduwwerking van de te bouwen woning.
De rechtbank heeft de zaak op 1 september 2023 behandeld en vastgesteld dat het college in beroep een adequate bezonningsstudie heeft ingediend, die de eerdere onvolledige en onjuiste studies corrigeerde. De rechtbank oordeelde dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid had kunnen verlenen, ondanks de gegrondheid van het beroep. De rechtbank vernietigde het besluit van 15 december 2022, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, wat betekent dat de vergunninghouder de woning mag bouwen. De rechtbank heeft ook bepaald dat het college het griffierecht aan eisers moet vergoeden.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging door het college bij het verlenen van omgevingsvergunningen, en dat de rechtbank terughoudend toetst of deze belangenafweging in redelijkheid is gemaakt. De rechtbank heeft de bezonningsstudie van juli 2023 als toereikend beoordeeld en geconcludeerd dat de gevolgen voor de zonlichttoetreding voor de omliggende woningen acceptabel zijn, gezien de bredere context van de ruimtelijke ordening.