ECLI:NL:RBMNE:2023:7528

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2023
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
UTR 23/555
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toestemming voor beveiligingswerkzaamheden door korpschef

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 december 2023 uitspraak gedaan over de weigering van de korpschef van politie om eiser toestemming te verlenen voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden. Eiser had op 2 september 2022 een aanvraag ingediend, die door de korpschef was afgewezen. Na het indienen van bezwaar op 22 december 2022 bleef de korpschef bij zijn afwijzing. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend.

Tijdens de zitting op 4 december 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigden van de korpschef aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef toestemming kan weigeren indien de aanvrager niet beschikt over de benodigde bekwaamheid en betrouwbaarheid. In dit geval baseerde de korpschef zijn beslissing op gedragingen van eiser, waaronder rijden onder invloed en winkeldiefstal, zoals blijkt uit politieregistraties.

De rechtbank oordeelde dat de korpschef zich terecht op deze feiten heeft gebaseerd en dat er geen sprake was van schending van de onschuldpresumptie. Eiser's argumenten dat hij niet de intentie had om onder invloed te rijden of dat hij vergeten was om boodschappen af te rekenen, werden niet gevolgd door de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/555

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

4 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.A.E.J. Koster),
en
de korpschef van politie, namens deze, de politiechef van eenheid Midden-Nederland
(gemachtigde: mr. J. Oosterveen en M. Telderman).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de rechtbank over de weigering van de korpschef om eiser toestemming te verlenen voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden.
De korpschef heeft eisers aanvraag met het besluit van 2 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 december 2022 op het bezwaar van eiser is de korpschef bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de korpschef van 22 december 2022 op 4 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de korpschef.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

1. Er is toestemming van de korpschef nodig voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden. [1] Deze toestemming wordt geweigerd als de betrokkene niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het doen van beveiligingswerk. [2] Volgens vaste rechtspraak [3] mogen aan medewerkers in de beveiligingsbranche, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere banen. Dit betekent dat de korpschef als maatstaf mag toepassen dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moeten zijn. De korpschef heeft in de beleidsregels [4] uiteengezet wanneer hiervan al dan niet sprake is. Een veroordeling is niet nodig omdat het ook kan gaan om andere omtrent de aanvrager bekende feiten. [5]
2. De korpschef baseert de weigering op de volgende gedragingen van eiser: het rijden onder invloed waarvoor eiser is gedagvaard, zoals blijkt uit een uittreksel van 20 maart 2023 van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie, nr. 96-130744-22 en een winkeldiefstal, met registratie PL-0900-2022054245.
3. Op grond van de beleidsregels en voorgenoemde politieregistraties, die op ambtseed zijn opgemaakt waardoor de korpschef in beginsel daarvan uit mag gaan, bestaat er een serieuze verdenking dat hij de rechtsregels naast zich neer heeft gelegd. De korpschef heeft zich daarbij niet uitgelaten over de schuld van eiser maar heeft de gedragingen van eiser uit de politieregistraties als uitgangspunt genomen. Deze gedragingen zijn niet betwist. Dat eiser stelt slechts vergeten te zijn om de boodschappen af te rekenen en dat het niet de bedoeling was om onder invloed van alcohol te rijden, waarbij hij omstandigheden heeft genoemd hoe hij hiertoe is gekomen, doet aan de gedragingen niet af.
4. De korpschef baseert zich op de feiten en omstandigheden zoals die uit de politieregistraties volgen. Daarom volgt de rechtbank eisers betoog niet dat uit door eiser aangehaalde zinssneden in het bestreden besluit zou blijken dat de korpschef uitgaat van eisers schuld. Er is dan ook geen sprake van schending van de onschuldpresumptie.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2023 door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Volgens artikel 7, eerste en tweede lid, Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr).
2.Volgens artikel 7, vierde lid, Wpbr.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 9 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:403) en van 22 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2113).
4.Zie de beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019.
5.Op grond van paragraaf 3.3., onder b, van de beleidsregels.