ECLI:NL:RBMNE:2023:7602

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
22/738, 22/740 t/m 22/743
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.C.A. van Kuieren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens gebrek aan controleerbare machtiging en afwijzing schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 16 november 2023, is het beroep van mr. [A], veronderstellenderwijs handelend namens [bedrijf 1] B.V., niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep was ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum van 23 december 2021. De zitting vond plaats via MSTeams op 13 november 2023, waarbij [A] aanwezig was en de verweerder niet. De rechtbank oordeelde dat er geen toereikende machtiging was overgelegd, zoals vereist door artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ondanks herhaalde verzoeken om de benodigde documenten, zoals een uittreksel uit het handelsregister en statuten, heeft [A] deze niet tijdig kunnen aanleveren. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen of [bedrijf 1] B.V. daadwerkelijk beroep wenste in te stellen.

De rechtbank heeft ook het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat [bedrijf 1] B.V. schade had geleden door de procedure. De rechtbank concludeerde dat de overschrijding van de redelijke termijn niet leidde tot een schadevergoeding, aangezien de vereiste machtiging ontbrak. De beslissing om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren was in lijn met eerdere uitspraken van de rechtbank over de noodzaak van een controleerbare machtiging. De rechtbank heeft ook geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat het beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuieren, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/738 en UTR 22/740 t/m UTR 22/743

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2023 in de zaak tussen

mr. [A], veronderstellenderwijs handelend namens [bedrijf 1] B.V.,eiseres,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat mr. [A] (hierna: [A]) heeft ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 23 december 2021.
De zitting heeft middels een MSTeams verbinding plaatsgevonden op 13 november 2023. [A] heeft deelgenomen. Verweerder heeft aangegeven niet deel te nemen.

Overwegingen

1. Het beroep is door [A] veronderstellenderwijs ingesteld namens [bedrijf 1] B.V.. Bij het beroepschrift is geen toereikende machtiging gevoegd. In artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat een beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, als het beroep niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Zo’n vereiste is het overleggen van een machtiging als de rechtbank daarom verzocht heeft. Voordat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, moet de indiener van het beroep wel in de gelegenheid zijn gesteld om het verzuim te herstellen.
2. Bij brief van 22 februari 2022 heeft de rechtbank [A] in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een machtiging, uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en statuten in te dienen, waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om namens [bedrijf 1] B.V. beroep in te stellen en in beroep op te treden. Bij brief van 18 maart 2022, ontvangen door de rechtbank op 22 maart 2022, heeft [A] een machtiging overlegd die is ondertekend door [B]. Er zijn bij deze brief geen uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en kopie van de statuten gevoegd. In de begeleidende brief schrijft [A] onder meer:
“N.a.v. uw recente epistel annex laatste missive: het adres staat vermeld in het inleidende beroepschrift en/of op het aanslagbiljet zelf en/of onder “kenmerk” in uw eigen correspondentie en het verder door u verzochte c.q. benodigde maakt reeds deel uit van uw dossier(s van dezelfde opdrachtgever) c.q. is (nogmaals) – al dan niet in kopie – bijgevoegd!
Bij aangetekende brief van 28 april 2022 heeft de rechtbank [A] nogmaals in de gelegenheid gesteld om binnen 4 weken een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en de kopie van de statuten in te dienen.
Bij brief van 17 mei 2022, ontvangen door de rechtbank op 29 juni 2022, heeft [A] een email overlegd van [C] – uitgaande van dat wat als ondertekening onder de email staat – Financieel Directeur van [D], met als onderwerp onder andere “onroerendgoedbelasting [bedrijf 1] BV” met daarin de vraag aan [A] of hij hiermee aan de slag gaat. Hierbij is geen uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en kopie van de statuten gevoegd.
3. De overgelegde volmacht is niet controleerbaar als machtiging die is ondertekend namens één of meer door de daartoe bevoegde bestuurders van [bedrijf 1] B.V. Dat betekent dat er in deze beroepsprocedure geen toereikende machtiging is overgelegd.
Voor zover hij ter zitting heeft aangevoerd dat het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en de statuten al bij de inhoudelijke stukken van verweerder zou zitten, merkt de rechtbank op dat er in de stukken van verweerder (ook) geen uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en statuten aanwezig zijn. Het is aan [A] om in onderhavige beroepszaak (op tijd) te zorgen voor een juiste, controleerbare machtiging en de stukken die nodig zijn om deze machtiging te controleren. Weliswaar is een e-mail bijgevoegd van [C] met in zijn ondertekening de functie van Financieel Directeur bij [D], maar de rechtbank oordeelt die e-mail onvoldoende om daaruit een machtiging van een bevoegde bestuurder van [bedrijf 1] B.V. aan [A] te kunnen afleiden. Dat betekent dat er in deze beroepsprocedure geen toereikende machtiging is overgelegd. Mr. [A] heeft ter zitting aangegeven dat hij zondag 12 november 2023 om 12:31 uur een email heeft gestuurd waarbij hij de machtiging, uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en statuten heeft gevoegd. Dit is echter ver buiten de gestelde termijn. Deze stukken zullen dan ook niet in behandeling genomen worden door de rechtbank. Zoals de meervoudige kamer van deze rechtbank op 25 juni 2020 [1] heeft beslist, is het niet (op tijd) aanleveren van een toereikende machtiging met onderliggende stukken een reden om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
4. Het beroep is niet-ontvankelijk. Om die reden komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de inhoudelijke geschilpunten.
Beroep op betalingsonmacht
5. Bij brief van 20 mei 2022 is door de gemachtigde een beroep op betalingsonmacht gedaan en verzocht om uitstel van het betalen van griffierecht. Ter onderbouwing hiervan heeft hij verschillende brieven van rechtbanken en een draagkrachtverklaring van zijn vennootschap [bedrijf 2] B.V. overlegd. Dit verzoek is naar het oordeel van de rechtbank terecht bij brief van 13 juni 2022 afgewezen. Aangezien gemachtigde namens eiseres beroep heeft ingesteld, is de financiële positie van eiseres van belang. Een onderbouwing daarvan is achterwege gebleven.
Administratieve splitsing
6. [A] heeft aangegeven het niet eens te zijn met de administratieve splitsing van zaken. Ook geeft hij aan dat in geval van ambtshalve splitsing maar éénmaal griffierecht is verschuldigd.
7. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift van 2 februari 2022 betrekking heeft op de WOZ-waarde van diverse objecten. Om die reden is op 22 februari 2022 een splitsingsbrief verzonden. De rechtbank heeft alleen in de hoofdzaak griffierecht geheven. De brief is naar het juiste adres van het kantoor [A] gestuurd. Voor zover [A] de brief desondanks niet zou hebben ontvangen overweegt de rechtbank dat [A] hierdoor niet in zijn belangen is geschaad, omdat er maar één keer griffierecht is geheven. De stelling van [A] dat de rechtbank om oneigenlijke redenen de zaak administratief heeft gesplitst leidt niet tot een ander oordeel.
De overschrijding van de redelijke termijn
6. [A] heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over de belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat [bedrijf 1] B.V. beroep wenste in te stellen en een procedure wilde starten. Om die reden kan ook niet worden vastgesteld dat [bedrijf 1] B.V. immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af [2] .
7. Van een vergoeding van de proceskosten is geen sprake.
Nagekomen stukken
8. Op 15 november 2023 heeft mr. [A] nog een brief gezonden met dagtekening
13 november 2023. Omdat dit stuk pas bij de rechtbank is binnen gekomen nadat het onderzoek op 13 november 2023 ter zitting is gesloten en dit stuk geen aanleiding geeft om het onderzoek te heropenen, wordt dit stuk niet in behandeling genomen door de rechtbank.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuieren, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 16 november 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.