ECLI:NL:RBMNE:2023:7603

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
22/670 t/m 22/674
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet betalen griffierecht en ontbreken machtiging

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 16 november 2023, is het beroep van mr. [A] namens [bedrijf 1] B.V. niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat eiseres geen griffierecht heeft betaald en geen controleerbare machtiging heeft overgelegd. Het beroep was ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum, gedateerd 13 december 2021. De zitting vond plaats via MS-Teams op 13 november 2023, waarbij eiseres aanwezig was en verweerder niet. De rechtbank benadrukt dat op grond van artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het griffierecht tijdig moet worden betaald. Aangezien dit niet is gebeurd, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Eiseres had een beroep op betalingsonmacht gedaan, maar dit werd afgewezen omdat de financiële positie niet voldoende was onderbouwd. Daarnaast was de griffierechtnota niet correct geadresseerd, wat ook bijdroeg aan de niet-ontvankelijkheid. De rechtbank concludeert dat er geen toereikende machtiging is overgelegd, wat een vereiste is voor het indienen van een beroep. De rechtbank komt hierdoor niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak. Eiseres had ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar dit verzoek werd afgewezen omdat niet kon worden vastgesteld dat er schade was geleden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/670 t/m UTR 22/674

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2023 in de zaak tussen

mr. [A], veronderstellenderwijs handelend namens [bedrijf 1] B.V., eiseres,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat mr. [A] (hierna: [A]) heeft ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 13 december 2021.
De zitting heeft met een MS-Teams verbinding plaatsgevonden op 13 november 2023. [A] heeft deelgenomen. Verweerder heeft aangegeven niet deel te nemen.

Overwegingen

1. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) griffierecht betalen. De griffier stelt op grond van artikel 8:41, vierde en vijfde lid, van de Awb een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet (op tijd) wordt betaald, verklaart de rechtbank op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als eiseres een geldige reden heeft waarom zij het griffierecht niet (op tijd) heeft betaald. Het gaat dan om omstandigheden waar eiseres niets aan kan doen.
2. Beoordeeld moet worden of aan het niet (op tijd en/of volledig) betalen van het griffierecht omstandigheden ten grondslag hebben gelegen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat eiseres ter zake niet in verzuim is geweest.
Beroep op betalingsonmacht
3. Bij brief van 28 maart 2022 is door [A] een beroep op betalingsonmacht gedaan. Ter onderbouwing hiervan heeft hij verschillende brieven van rechtbanken en een draagkrachtverklaring van zijn vennootschap [bedrijf 2] B.V. overgelegd. Dit verzoek is naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen bij brief van 14 juli 2022. Aangezien de gemachtigde namens eiseres beroep heeft ingesteld, is de financiële positie van eiseres van belang. Een onderbouwing daarvan is achterwege gebleven.
4. [A] heeft aangevoerd dat de griffierechtnota op naam van [bedrijf 1] B.V. gesteld had moeten
worden en niet op naam van de B.V. van [A]. De gemachtigde heeft in de beroepsprocedure verzocht om de nota aan te passen. Volgens [A] willigen andere rechtbanken verzoeken om aanpassing van de griffierechtnota’s wel in.
5. De rechtbank overweegt dat de griffierechtnota naar het postadres van de B.V. van [A] is verzonden. Wanneer een beroepschrift wordt ingediend door een gemachtigde, dan loopt correspondentie van de rechtbank via de gemachtigde. Dit geldt ook voor de griffierechtnota. Nu [bedrijf 2] B.V., in de persoon van [A], veronderstellenderwijs optreedt namens [bedrijf 1] B.V., acht de rechtbank de tenaamstelling en adressering van de griffierechtnota juist.
6. [A] heeft verder aangevoerd dat de griffierechtnota niet vermeldt op welk adres of object de nota betrekking heeft. Daardoor is het voor [A] niet duidelijk aan welk dossier of object de griffierechtnota is gerelateerd. Daarnaast stelt [A] ter zitting dat het griffierecht is betaald op 21 april 2022.
7. De rechtbank volgt [A] ook hierin niet. Bij brief van 18 februari 2022 heeft de
rechtbank de ontvangst bevestigd van het beroepschrift. In deze brief zijn de namen van
eiseres en verweerder vermeld, alsmede is verwezen naar de bestreden uitspraak op bezwaar van 13 december 2021. In deze brief heeft de rechtbank verder vermeld “ons kenmerk:
zaaknummer UTR 22/670 WOZ” en “uw kenmerk: [adres] [woonplaats]”. Op de
griffierechtnota van 23 februari 2022 heeft de rechtbank opnieuw het zaaknummer
UTR 22/670 en de namen van eiseres en verweerder vermeld. Ook heeft de rechtbank
vermeld: “Uw kenmerk: [adres] [woonplaats]”. Op basis van dit alles is de rechtbank van
oordeel dat afdoende duidelijk is op welk beroep en op welk object de griffierechtnota
betrekking heeft. Daarbij is het niet relevant dat de griffierechtnota een incomplete
vermelding van het adres van de betreffende onroerende zaak heeft. Er is immers geen
rechtsregel die voorschrijft dat dergelijke correspondentie een (volledige) vermelding van
deze gegevens moet bevatten. Dat andere rechtbanken mogelijk een andere praktische
werkwijze hebben, betekent niet dat deze rechtbank gehouden is deze zonder meer te
volgen.
8. Bij aangetekende brief van 14 juli 2022 heeft de rechtbank het beroep op betalingsonmacht afgewezen. In die brief staat dat [A] nog eenmaal in de gelegenheid wordt gesteld om het griffierecht binnen vier weken te betalen. In deze brief staat ook dat op 21 april 2022 inmiddels een bedrag van € 3,65 is ontvangen. Uit de track&trace van PostNL is op te maken dat deze brief op 15 juli 2022 om 07.48 uur is afgehaald.
9. De rechtbank komt tot het oordeel dat [A] in verzuim is geweest wat betreft de (volledige) betaling van het griffierecht. Gelet daarom is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat het beroep niet inhoudelijk wordt behandeld.
Machtiging
11. Het beroep is door [A] veronderstellenderwijs ingesteld namens [bedrijf 1] B.V. Bij het beroepschrift is geen toereikende machtiging meegestuurd. In artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat een beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, als het beroep niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Zo’n vereiste is het overleggen van een machtiging als de rechtbank daarom verzocht heeft. Voordat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, moet de indiener van het beroep wel in de gelegenheid zijn gesteld om het verzuim te herstellen.
12. Bij brief van 18 februari 2022 heeft de rechtbank [A] in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een machtiging, uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en kopie van de statuten in te dienen, waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om namens [bedrijf 1] B.V. beroep in te stellen en in beroep op te treden. Bij brief van 18 maart 2022, ontvangen door de rechtbank op
22 maart 2022, heeft [A] een machtiging overlegd die is ondertekend door [B] en [C]. Er zijn bij deze brief geen uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en kopie van de statuten gevoegd. In de begeleidende brief schrijft [A] onder meer:
“N.a.v. uw recente epistel annex laatste missive: het adres staat vermeld in het inleidende beroepschrift en/of op het aanslagbiljet zelf en/of onder “kenmerk” in uw eigen correspondentie en het verder door u verzochte c.q. benodigde maakt reeds deel uit van uw dossier(s van dezelfde opdrachtgever) c.q. is (nogmaals) – al dan niet in kopie – bijgevoegd!
Bij aangetekende brief van 28 april 2022 heeft de rechtbank [A] nogmaals in de gelegenheid gesteld om binnen 4 weken een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en de statuten in te dienen.
Bij brief van 17 mei 2022, ontvangen door de rechtbank op 29 juni 2022 heeft [A] een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel met betrekking tot [bedrijf 1] overlegd en een email en machtiging getekend door
[D].
13. De overgelegde volmacht is niet controleerbaar als machtiging die is ondertekend namens één of meer door de daartoe bevoegde bestuurders van [bedrijf 1] B.V. Het is niet duidelijk of het overlegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 1] betrekking heeft op [bedrijf 1] B.V. Daarnaast is volgens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 1]
[E] bevoegd als bestuurder om de machtiging te ondertekenen en heeft [A] geen machtiging overlegd die door haar ondertekend is. Dat betekent dat er in deze beroepsprocedure geen toereikende machtiging is overgelegd.
Voor zover hij ter zitting heeft aangevoerd dat het gevraagde stukken al bij de inhoudelijke stukken van verweerder zou zitten, merkt de rechtbank op dat er in de stukken van verweerder geen machtiging, uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en kopie van de statuten aanwezig zijn. Het is aan [A] om in onderhavige beroepszaak (op tijd) te zorgen voor een juiste, controleerbare machtiging en de stukken die nodig zijn om deze machtiging te controleren. Dat betekent dat er in deze beroepsprocedure geen toereikende machtiging is overgelegd. Mr. [A] heeft geen reden gegeven waarom hij die niet heeft ingediend.
De rechtbank ziet geen aanleiding om nogmaals een nadere termijn te geven voor het indienen van een juiste, ingevulde machtiging en de onderliggende stukken. Zoals de meervoudige kamer van deze rechtbank op 25 juni 2020 [1] heeft beslist, is het niet aanleveren van een toereikende machtiging met onderliggende stukken een reden om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
14. Het beroep is ook om deze reden niet-ontvankelijk. Om die reden komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de inhoudelijke geschilpunten.
Inhoudelijk verweer
15. Ter zitting heeft [A] aangevoerd dat verweerder een inhoudelijk verweerschrift heeft ingediend. Omdat dit pas wordt opgevraagd als aan alle formele vereisten is voldaan kan het volgens [A] niet zo zijn dat de zaak nu nog niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat niet voldaan is aan de formele vereisten.
16. De rechtbank volgt [A] hierin niet. Dat verweerder – al dan niet naar aanleiding van een verzoek daartoe van de rechtbank – (inhoudelijk) verweer voert doet niet af aan het feit dat eerst moet zijn voldaan aan de formele vereisten voordat er toegekomen wordt aan een inhoudelijke behandeling. Nu niet is voldaan aan de formele vereisten, kan er dus ook geen sprake zijn van een inhoudelijke behandeling.
Administratieve splitsing
17. [A] heeft aangegeven het niet eens te zijn met de administratieve splitsing van zaken. Ook geeft hij aan dat in geval van ambtshalve splitsing maar éénmaal griffierecht is verschuldigd.
18 De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift van 21 januari 2022 betrekking heeft op de WOZ-waarde van diverse objecten. Om die reden is op 18 februari 2022 een splitsingsbrief verzonden. De rechtbank heeft alleen in de hoofdzaak griffierecht geheven. De brief is naar het juiste adres van het kantoor [A] gestuurd. Voor zover [A] de brief desondanks niet zou hebben ontvangen overweegt de rechtbank dat [A] hierdoor niet in zijn belangen is geschaad, omdat er maar één keer griffierecht is geheven. De stelling van [A] dat de rechtbank om oneigenlijke redenen de zaak administratief heeft gesplitst leidt niet tot een ander oordeel.
Overschrijding redelijke termijn
19. [A] heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over de belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat [bedrijf 1] B.V. beroep wenste in te stellen en een procedure wilde starten. Om die reden kan ook niet worden vastgesteld dat [bedrijf 1] B.V. immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af [2] .
20. Van een vergoeding van de proceskosten is geen sprake.
Nagekomen stukken
21. Op 15 november 2023 heeft mr. [A] nog een brief gezonden met dagtekening
13 november 2023. Omdat dit stuk pas bij de rechtbank is binnen gekomen nadat het onderzoek op 13 november 2023 ter zitting is gesloten en dit stuk geen aanleiding geeft om het onderzoek te heropenen, wordt dit stuk niet in behandeling genomen door de rechtbank.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 november 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.