Overwegingen
1. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) griffierecht betalen. De griffier stelt op grond van artikel 8:41, vierde en vijfde lid, van de Awb een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet (op tijd) wordt betaald, verklaart de rechtbank op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als eiseres een geldige reden heeft waarom zij het griffierecht niet (op tijd) heeft betaald. Het gaat dan om omstandigheden waar eiseres niets aan kan doen.
2. Beoordeeld moet worden of aan het niet (op tijd en/of volledig) betalen van het griffierecht omstandigheden ten grondslag hebben gelegen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat eiseres ter zake niet in verzuim is geweest.
Beroep op betalingsonmacht
3. Bij brief van 23 maart 2022 is door [A] een beroep op betalingsonmacht gedaan. Ter onderbouwing hiervan heeft hij verschillende brieven van rechtbanken en een draagkrachtverklaring van zijn vennootschap [bedrijf 1] B.V. overgelegd. Dit verzoek is naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen bij brief van 27 juni 2022. Aangezien de gemachtigde namens eiseres beroep heeft ingesteld, is de financiële positie van eiseres van belang. Een onderbouwing daarvan is achterwege gebleven.
4. [A] heeft aangevoerd dat de griffierechtnota op naam van [stichting] gesteld had moeten worden en niet op naam van de B.V. van [A]. De gemachtigde heeft in de beroepsprocedure verzocht om de nota aan te passen. Volgens [A] willigen andere rechtbanken verzoeken om aanpassing van de griffierechtnota’s wel in.
5. De rechtbank overweegt dat de griffierechtnota naar het postadres van de B.V. van [A] is verzonden. Wanneer een beroepschrift wordt ingediend door een gemachtigde, dan loopt correspondentie van de rechtbank via de gemachtigde. Dit geldt ook voor de griffierechtnota. Nu [A] Consultancy B.V., in de persoon van [A], veronderstellenderwijs optreedt namens [stichting], acht de rechtbank de tenaamstelling en adressering van de griffierechtnota juist.
6. [A] heeft verder aangevoerd dat de griffierechtnota niet vermeldt op welk adres of object de nota betrekking heeft. Daardoor is het voor [A] niet duidelijk aan welk dossier of object de griffierechtnota is gerelateerd.
7. De rechtbank volgt [A] ook hierin niet. Bij brief van 11 februari 2022 heeft de
rechtbank de ontvangst bevestigd van het beroepschrift. In deze brief zijn de namen van
eiseres en verweerder vermeld, alsmede is verwezen naar de bestreden uitspraak op bezwaar van 13 december 2021. In deze brief heeft de rechtbank verder vermeld “ons kenmerk:
zaaknummer UTR 22/537 WOZ” en “uw kenmerk: ’[adres] [woonplaats]”. Op de griffierechtnota van 18 maart 2022 heeft de rechtbank opnieuw het zaaknummer
UTR 22/537 en de namen van eiseres en verweerder vermeld. Ook heeft de rechtbank
vermeld: “Uw kenmerk: ’[adres]”. Op basis van dit alles is de rechtbank van
oordeel dat afdoende duidelijk is op welk beroep en op welk object de griffierechtnota
betrekking heeft. Daarbij is het niet relevant dat de griffierechtnota een incomplete
vermelding van het adres van de betreffende onroerende zaak heeft. Er is immers geen
rechtsregel die voorschrijft dat dergelijke correspondentie een (volledige) vermelding van
deze gegevens moet bevatten. Dat andere rechtbanken mogelijk een andere praktische
werkwijze hebben, betekent niet dat deze rechtbank gehouden is deze zonder meer te
volgen.
8. Bij aangetekende brief van 27 juni 2022 heeft de rechtbank het beroep op betalingsonmacht afgewezen. In die brief staat dat [A] nog eenmaal in de gelegenheid wordt gesteld om het griffierecht binnen vier weken te betalen. In deze brief staat ook dat op 15 april 2022 inmiddels een bedrag van € 3,65 is ontvangen. Uit de track&trace van PostNL is op te maken dat deze brief op 29 juni 2022 om 07.50 uur is afgehaald.
9. De rechtbank komt tot het oordeel dat [A] in verzuim is geweest wat betreft de betaling van het griffierecht. Gelet daarom is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat het beroep niet inhoudelijk wordt behandeld.
11. Het beroep is door [A] veronderstellenderwijs ingesteld namens [stichting]. Bij het beroepschrift is geen toereikende machtiging meegestuurd. In artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat een beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, als het beroep niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Zo’n vereiste is het overleggen van een machtiging als de rechtbank daarom verzocht heeft. Voordat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, moet de indiener van het beroep wel in de gelegenheid zijn gesteld om het verzuim te herstellen.
12. Bij brief van 11 februari 2022 heeft de rechtbank [A] in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een machtiging, een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en een kopie van de statuten in te dienen, waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om namens [stichting] beroep in te stellen en in beroep op te treden. Bij brief van 11 maart 2022, ontvangen door de rechtbank op 22 maart 2022, heeft [A] een machtiging overlegd die is ondertekend door [B] en
[C]. Er zijn bij deze brief geen uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en kopie van de statuten gevoegd. In de begeleidende brief schrijft [A] onder meer:
“N.a.v. uw recente epistel annex laatste missive: het adres staat vermeld in het inleidende beroepschrift en/of op het aanslagbiljet zelf en/of onder “kenmerk” in uw eigen correspondentie en het verder door u verzochte c.q. benodigde maakt reeds deel uit van uw dossier(s van dezelfde opdrachtgever) c.q. is (nogmaals) – al dan niet in kopie – bijgevoegd!
Bij aangetekende brief van 14 april 2022 heeft de rechtbank [A] nogmaals in de gelegenheid gesteld om binnen 4 weken een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en kopie van de statuten in te dienen.
Bij brief van 19 april 2022, ontvangen door de rechtbank op 27 juni 2022, heeft [A] vervolgens wel een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel met betrekking tot [stichting] overgelegd, maar nog steeds geen kopie van de statuten.
13. De overgelegde volmacht is niet controleerbaar als machtiging die is ondertekend namens één of meer door de daartoe bevoegde bestuurders van [stichting]. Uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [B], [D] en [C] gezamenlijk bevoegd zijn (met andere bestuurder(s), zie statuten. Omdat de statuten niet zijn overlegd, kan de rechtbank niet controleren of de machtiging die is ondertekend door [B] en [C] voldoet
Voor zover [A] ter zitting heeft aangevoerd dat de gevraagde stukken al bij de inhoudelijke stukken van verweerder zouden zitten, merkt de rechtbank op dat er bij de stukken van verweerder geen machtiging, uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en kopie van de statuten zijn gevoegd. Het is aan [A] om in onderhavige beroepszaak (op tijd) te zorgen voor een juiste, controleerbare machtiging en de stukken die nodig zijn om deze machtiging te controleren. Dat betekent dat er in deze beroepsprocedure geen toereikende machtiging is overgelegd. Ter zitting heeft [A] aangegeven dat doordat verweerder anoniem uitspraak doet het niet duidelijk is om welke cliënte het gaat en dus ook niet namens wie hij het beroep in moet dienen. Hij heeft het beroep ingediend namens [stichting] maar vervolgens zitten er achter het verweerschrift stukken met betrekking tot [bedrijf 2] B.V. Ook worden de betreffende adressen waar de uitspraak op bezwaar betrekking op heeft niet meer genoemd. De rechtbank ziet hierin geen verschoonbare reden voor het niet (volledig) overleggen van een controleerbare machtiging. [A] stelt in zijn beroepschrift beroep in namens [stichting] B.V. Zo heeft de rechtbank het beroep ook geregistreerd. Het had dan ook op weg van [A] gelegen om in elk geval een controleerbare machtiging met betrekking tot [stichting] te overleggen. Dat hij dit niet heeft gedaan komt voor zijn rekening en risico. Als aanvulling merkt de rechtbank nog op dat op de betreffende uitspraak op bezwaar de betreffende objecten staan vermeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om nogmaals een nadere termijn te geven voor het indienen van een juiste, ingevulde machtiging en de onderliggende stukken. Zoals de meervoudige kamer van deze rechtbank op 25 juni 2020heeft beslist, is het niet aanleveren van een toereikende machtiging met onderliggende stukken een reden om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
14. Het beroep is ook om deze reden niet-ontvankelijk. Om die reden komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de inhoudelijke geschilpunten.
15. Ter zitting heeft [A] aangevoerd dat verweerder een inhoudelijk verweerschrift heeft ingediend. Omdat dit pas wordt opgevraagd als aan alle formele vereisten is voldaan kan het volgens [A] niet zo zijn dat de zaak nu nog niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat niet voldaan is aan de formele vereisten.
16. De rechtbank volgt [A] hierin niet. Dat verweerder – al dan niet naar aanleiding van een verzoek daartoe van de rechtbank – (inhoudelijk) verweer voert, doet niet af aan het feit dat eerst moet zijn voldaan aan de formele vereisten voordat er toegekomen wordt aan een inhoudelijke behandeling. Nu niet is voldaan aan de formele vereisten, kan er dus ook geen sprake zijn van een inhoudelijke behandeling.
Overschrijding redelijke termijn
17. [A] heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over de belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat [stichting] beroep wenste in te stellen en een procedure wilde starten. Om die reden kan ook niet worden vastgesteld dat Stichting [bedrijf 3] B.V. immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.
18. Van een vergoeding van de proceskosten is geen sprake.
19. Op 15 november 2023 heeft mr. [A] nog een brief gezonden met dagtekening
13 november 2023. Omdat dit stuk pas bij de rechtbank is binnen gekomen nadat het onderzoek op 13 november 2023 ter zitting is gesloten en dit stuk geen aanleiding geeft om het onderzoek te heropenen, wordt dit stuk niet in behandeling genomen door de rechtbank.