ECLI:NL:RBMNE:2023:7686

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
10375785 \ AC EXPL 23-541
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van factuur en bewijslast bij contante betaling

In deze civiele procedure heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap, hierna te noemen eiseres, en een gedaagde. De eiseres vorderde betaling van een factuur van € 377,65, vermeerderd met rente en kosten, omdat de gedaagde volgens eiseres deze factuur niet had betaald. De gedaagde stelde dat hij contant had betaald, maar heeft geen bewijs van deze betaling overgelegd. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de bewijslast draagt voor zijn stelling dat hij heeft betaald, en dat hij deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Hierdoor kon de kantonrechter niet vaststellen dat de gedaagde de factuur had voldaan.

De eiseres had de gedaagde meerdere keren aangemaand om te betalen, maar zonder resultaat. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde de hoofdsom van € 377,65 aan de eiseres moet betalen. Daarnaast heeft de kantonrechter de gevorderde buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente over deze kosten afgewezen, omdat de aanmaning niet voldeed aan de eisen van het Burgerlijk Wetboek. De gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 395,91. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10375785 AC EXPL 23-541 NA/58602
Vonnis van 7 juni 2023
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V., mede handelend onder de namen [handelsnamen],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: Bosveld Gerechtsdeurwaarders B.V.
tegen:
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 7;
- het proces-verbaal van de civiele rolzitting van 15 maart 2023, aan te merken als de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- het proces-verbaal van de civiele rolzitting van 10 mei 2023 met één bijlage, aan te merken als de conclusie van dupliek.
1.2.
De kantonrechter heeft besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde] is op 4 april 2022 met [eiseres] een overeenkomst van opdracht aangegaan, op basis waarvan [eiseres] reparatiewerkzaamheden aan de auto van [gedaagde] heeft verricht. De totale kosten van de werkzaamheden zijn € 377,65. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] het bedrag niet betaald, ook niet nadat hij meerdere keren is aangemaand.
2.2.
[eiseres] vordert dat [gedaagde] bij vonnis wordt veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad, om de factuur van € 441,13 (hoofdsom inclusief rente en kosten) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 434,30 vanaf 9 februari 2023, tot en met de dag dat het bedrag volledig is betaald. Ook wil [eiseres] dat [gedaagde] haar proceskosten betaalt.
2.3.
De conclusie van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vorderingen. [gedaagde] voert aan dat er geen openstaande vordering is, omdat hij contant betaald heeft.
2.4.
De vraag die daarom centraal staat, is of [gedaagde] de factuur van € 377,65 (hoofdsom) moet betalen aan [eiseres] . Dit is het geval. Hierna wordt uitgelegd waarom.
De factuur van € 377,65
2.5.
[gedaagde] moet de factuur van € 377,65 aan [eiseres] betalen, omdat de kantonrechter niet kan vaststellen dat [gedaagde] heeft betaald.
2.6.
[gedaagde] draagt de bewijslast van de stelling dat hij contant betaald heeft, omdat hij zich beroept op het rechtsgevolg dat daarmee samengaat, namelijk dat hij door betaling niets meer aan [eiseres] verschuldigd is. [gedaagde] heeft geen betaalbewijs overgelegd en heeft zijn stelling dan ook onvoldoende onderbouwd. Daarom is niet komen vast te staan dat [gedaagde] contant heeft betaald.
2.7.
Hoewel partijen in discussie zijn over hoe de gang van zaken rondom het brengen en halen van de auto feitelijk is verlopen, is dit voor de uitkomst van deze procedure niet van belang. De kantonrechter laat dit daarom in het midden. De door [eiseres] gevorderde hoofdsom wordt toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten, wettelijke rente en proceskosten
2.8.
De door [eiseres] gevorderde buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente daarover komen niet voor toewijzing in aanmerking, omdat de aanmaning niet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW voldoet. Niet is gebleken dat [gedaagde] een betalingstermijn van veertien dagen is gegeven ingaande vanaf de dag na ontvangst van de aanmaning. Zie ook de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
2.9.
De vervallen wettelijke rente tot 3 februari 2023 ter hoogte van € 6,83 wordt als niet betwist toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 9 februari 2023 tot en met de dag dat het bedrag volledig betaald is, wordt ook toegewezen.
2.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 107,91
- griffierecht € 128,00
- salaris gemachtigde €
160,00(2 punten x tarief € 80,00)
Totaal € 395,91

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 384,48, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2023 over een bedrag van € 377,65, tot de dag van algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] de proceskosten te betalen, tot de uitspraak van dit vonnis vastgesteld op € 395,91, waarvan € 160,- aan salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2023.