ECLI:NL:RBMNE:2023:80

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
UTR_22_2106
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatige toepassing van loonheffingskorting door het Uwv

In deze zaak heeft eiser, die van 1 juni 2020 tot en met 31 mei 2022 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, een verzoek om schadevergoeding ingediend bij het Uwv. Eiser heeft aangegeven dat het Uwv de loonheffingskorting dubbel heeft toegepast, wat heeft geleid tot een nabetaling van € 2.671,- aan de Belastingdienst over het jaar 2021. Het Uwv heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, stellende dat er geen sprake is van schade omdat eiser door de dubbele toepassing van de loonheffingskorting niet meer loonheffing hoeft te betalen dan bij een juiste toepassing van de korting. Eiser heeft het Uwv aansprakelijk gesteld voor het bedrag dat hij aan de Belastingdienst moet betalen, maar de rechtbank oordeelt dat er geen schade is geleden. De rechtbank stelt vast dat eiser door de dubbele loonheffingskorting vooraf te weinig belasting heeft afgedragen, maar dat hij nu niet meer hoeft te betalen dan hij bij een correcte toepassing van de korting had moeten betalen. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat niet is gebleken dat eiser daadwerkelijk schade heeft geleden. De uitspraak is gedaan door rechter R. in 't Veld en griffier J.M.T. Bouwman op 12 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2106

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

(gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand).

Inleiding

1.1.
Eiser heeft van 1 juni 2020 tot en met 31 mei 2022 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Daarnaast is hij vanaf 1 november 2020 als docent gaan werken bij diverse scholen. Op 8 november 2020 en 25 november 2020 heeft eiser aan het Uwv doorgegeven dat het Uwv de loonheffingskorting niet meer moet toepassen.
1.2.
Zowel de werkgevers van eiser als het Uwv hebben over de periode van
9 november 2020 tot 13 maart 2022 loonheffingskorting toegepast. Eiser moet als gevolg van de dubbel toegepaste loonheffingskorting achteraf een bedrag van € 2.671,- aan belastingen en premies over het jaar 2021 aan de Belastingdienst betalen.
1.3.
Op 27 maart 2022 heeft eiser het Uwv verzocht om dit bedrag te vergoeden, omdat deze nabetaling aan de Belastingdienst het gevolg is van het dubbel toepassen van de loonheffingskorting.
1.4.
Bij besluit van 14 april 2022 heeft het Uwv dit verzoek om schadevergoeding afgewezen. Primair heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat het schadebedrag toekomstige schade is en daarom niet voor vergoeding in aanmerking komt. Subsidiair heeft het Uwv gesteld dat met toepassing van de loonheffingskorting op de WW-uitkering geen sprake is van onrechtmatig handelen maar van een administratieve vergissing. Verder heeft eiser door dubbele toepassing van de loonheffingskorting geen schade geleden, aldus het Uwv.
1.5.
In een brief aan de rechtbank, binnengekomen op 13 mei 2022, heeft eiser laten weten het niet eens te zijn met het afwijzingsbesluit van 14 april 2022.
1.6.
Bij brief van 30 mei 2022 heeft eiser het Uwv aansprakelijk gesteld voor het bedrag van € 2.671,- dat eiser aan de Belastingdienst moet betalen.
1.7.
Eiser heeft het bedrag van € 2.671,- op 13 juni 2022 aan de Belastingdienst betaald.
1.8.
Op 4 augustus 2022 heeft eiser een brief naar de rechtbank gestuurd met daarin een nadere berekening van het bedrag dat hij aan de Belastingdienst moet betalen in verband met de dubbel toegepaste loonheffingskorting. Het gaat om een totaalbedrag van € 2.989,95.
1.9.
Het Uwv heeft op 9 september 2022 een verweerschrift ingediend.
1.10.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2022 via MS Teams. Eiser is in persoon verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Toetsingskader
2. Artikel 8:88, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de bestuursrechter bevoegd is om op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
3. Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij het beantwoorden van de vraag of er voldoende aanleiding bestaat om schadevergoeding toe te kennen, zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. [1] Voor vergoeding van schade is, in aansluiting op de artikelen 6:162, 6:98 en 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW), vereist dat de gestelde schade verband houdt met een onrechtmatig besluit en voorts geldt dat alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend.
Is sprake van een onrechtmatig besluit?
4. Niet in geschil is dat het Uwv van 9 november 2020 tot 13 maart 2022 ten onrechte dubbel de loonheffingskorting heeft toegepast en daarmee een verkeerd netto bedrag aan WW-uitkering aan eiser heeft betaald. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat eiser over 2021 een totaalbedrag van € 2.989,95 aan de Belastingdienst moet betalen als gevolg van de dubbel toegepaste loonheffingskorting. Partijen zijn het hierover eens.
5. De gemachtigde van het Uwv heeft op de zitting toegelicht dat zij zich kan voorstellen dat het op eiser bagatelliserend is overgekomen dat het Uwv de dubbele loonheffingskorting in het bestreden besluit heeft afgedaan als een administratieve vergissing. Op de zitting heeft het Uwv erkend dat het telkens toepassen van loonheffingskorting wel onrechtmatig is geweest. De rechtbank ziet in deze expliciete erkenning aanleiding om de betalingsspecificaties van het Uwv in de periode van 9 november 2020 tot en met
13 maart 2022, waarop toepassing van de loonheffingskorting wordt vermeld, aan te merken als onrechtmatige besluiten als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, onder a, van de Awb. merken.
Is sprake van schade?
6. Eiser stelt dat hij schade heeft geleden omdat hij een belastingschuld moet voldoen die direct het gevolg is van de ten onrechte dubbel toegepaste loonheffingskorting. Eiser verzoekt de rechtbank daarom om het Uwv te veroordelen tot een schadevergoeding van
€ 2.989,95.
7. De rechtbank volgt het Uwv in zijn standpunt dat geen sprake is van schade. Door de dubbele loonheffingskorting heeft eiser vooraf te weinig belasting en premies aan de Belastingdienst afgedragen en een hogere netto uitkering ontvangen. Eiser moet nu achteraf aan de Belastingdienst betalen wat hij over 2021 nog niet aan loonheffing heeft afgedragen. Eiser moet door de dubbele loonheffingskorting niet meer betalen dan wat hij aan loonheffing had moeten betalen bij een juiste toepassing van de loonheffingskorting. Eiser heeft dus geen nadeel geleden. Van schade is daarom geen sprake. Eiser heeft op de zitting verklaard dat hij deze redenering kan volgen en dat hij zich op de zitting gehoord voelt.
8. Het Uwv heeft in 2021 op alle betalingsspecificaties vermeld dat de loonheffingskorting werd toegepast. Dat eiser stelt te zijn verrast door de nabetaling aan de Belastingdienst ligt dan ook in zijn eigen risicosfeer.
Conclusie
9. De rechtbank zal het verzoek om schadevergoeding afwijzen, omdat niet is gebleken dat eiser schade heeft geleden. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2023.
griffier
rechter
(is verhinderd de uitspraak te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1103 en van 3 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3116.