Uitspraak
29 april 2014, 13/3205 (aangevallen uitspraak)
mr. De Wolff. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
OVERWEGINGEN
9 december 2005 en van 5 januari 2006.
7 mei 2006 geen WW-uitkering meer wil ontvangen. Appellant heeft, samengevat, verklaard dat de hele affaire met het Uwv, waarbij niet alleen de herziening en terugvordering van zijn WW-uitkering heeft plaatsgevonden, maar ook conservatoir beslag is gelegd op zijn woning en door het Uwv aangifte is gedaan bij het openbaar ministerie, hem zo heeft aangegrepen dat hij met het oog op zijn gezondheid en welzijn zijn aanspraken op WW-uitkering opgeeft, ook omdat het voor hem nog steeds zeer schemerig en onduidelijk is aan welke verplichtingen hij zich precies moet houden. Naar aanleiding van dit verzoek heeft het Uwv bij besluit van
28 augustus 2007 heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
30 augustus 2010 verzocht om herbeoordeling van zijn zaak.
5 januari 2006 (terugvordering) en 1 juni 2007 (boete) gehandhaafd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
9 december 2005, 5 januari 2006 en 1 juni 2007 herroepen. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat niet kan worden vastgesteld dat de voorlichting aan appellant op het punt van de verplichting tot verantwoording van indirecte uren adequaat is geweest. Het Uwv heeft appellant de door hem betaalde terugvordering en boete gerestitueerd, vermeerderd met de wettelijke rente. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
9 december 2005, 5 januari 2006 en 1 juni 2007 op onjuiste gronden zijn genomen en daarmee onrechtmatig zijn. Datzelfde geldt analoog voor de indertijd genomen aanzegging tot beslaglegging en het (doen) entameren van strafrechtelijke vervolging. Volgens appellant is duidelijk dat uitsluitend de thans onrechtmatig gebleken besluiten over zijn WW-aanspraken ertoe hebben geleid dat hij afstand heeft gedaan van zijn per 8 mei 2006 resterende uitkeringsaanspraken. Daarmee staat vast dat hij als gevolg van deze onrechtmatige besluiten, bezien in samenhang met de overige acties waarmee het Uwv indertijd zijn besluiten kracht bijzette, schade heeft geleden. Deze schade bestaat uit de gederfde bedragen aan
WW-uitkering) tot 1 april 2008 (maximale looptijd van zijn WW-recht), het verlies van zijn aanspraken op premievrije voortzetting van zijn ouderdomspensioen over die periode, en geleden immateriële schade, welke door appellant is begroot op € 5.000,-.
5 januari 2006 en 1 juni 2007 ten grondslag gelegd. Daarmee is sprake van processuele en materiële connexiteit.
€ 9.179,- wegens gemiste aanspraken op premievrije voortzetting van ouderdomspensioen, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente. De wettelijke rente is verschuldigd vanaf 1 juni 2006, onderscheidenlijk 1 april 2008.
€ 7.425,-. Daarbij wordt uitgegaan van 1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank, 1 punt voor het hoger beroepschrift, 0,5 punt voor de schriftelijke beantwoording van een vraag van de Raad, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de Raad, 0,5 punt voor de beantwoording van de aanvullende vraag van de Raad en 0,5 punt voor het verschijnen op de tweede zitting van de Raad, totaal: 7,5 punten. Tevens wordt uitgegaan van wegingsfactor 2 (zwaar), zoals door appellant is verzocht, wegens de bewerkelijkheid van de zaak. De waarde per punt bedraagt € 495,-. De reiskosten in beroep en in hoger beroep worden begroot op in totaal € 508,66 (voor vervoerskosten van [woonplaats] naar luchthaven [luchthaven 1] , het vliegticket van [luchthaven 1] naar [luchthaven 2] en de reiskosten van [luchthaven 2] naar [plaatsnaam 1] onderscheidenlijk [plaatsnaam 2] en retour). De voor vergoeding in aanmerking te nemen proceskosten bedragen in totaal € 7.933,66.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 2 mei 2013;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant aan schadevergoeding betaalt een bedrag van
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt het Uwv in de door appellant in bezwaar, in beroep en in hoger beroep gemaakte kosten tot een totaalbedrag van € 7.933,66;
- bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 166,- vergoedt.