In deze civiele procedure, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, is eiser, een leverancier van schepijs, een vordering gestart tegen gedaagde, die schepijs bij eiser heeft gekocht. De zaak betreft een onbetaalde factuur die oorspronkelijk op 8 mei 2020 is verzonden voor een bedrag van € 541,76, maar later is gecorrigeerd naar € 497,71. Gedaagde heeft een deel van dit bedrag, € 270,80, op 5 oktober 2020 betaald, maar het resterende bedrag bleef onbetaald. Eiser heeft gedaagde op 6 september 2022 gedagvaard om betaling van het resterende bedrag, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente, te vorderen.
Tijdens de procedure heeft gedaagde een betaling van € 226,91 gedaan, maar eiser heeft na wijziging van eis nog steeds € 94,08 gevorderd, bestaande uit buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente. Gedaagde betwist de verplichting om deze kosten te betalen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde in verzuim verkeerde, omdat hij de factuur te laat heeft voldaan. De gevorderde wettelijke handelsrente tot 29 augustus 2022 is toewijsbaar, evenals de buitengerechtelijke incassokosten, omdat aan de wettelijke eisen voor vergoeding is voldaan.
De kantonrechter heeft in zijn vonnis geoordeeld dat gedaagde het resterende bedrag van € 94,08 aan eiser moet betalen, evenals de proceskosten die zijn vastgesteld op € 385,22. Het vonnis is uitgesproken op 18 januari 2023 en is uitvoerbaar bij voorraad.