ECLI:NL:RBMNE:2023:937

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
UTR - 22 _ 4508
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake verzoek om opheldering over persoonsgegevens en indelingsbesluit

In deze zaak heeft eiser op 11 mei 2022 een verzoek ingediend bij verweerder om te stoppen met het gebruik van een persoonsgegeven dat betrekking heeft op zijn voormalige functie binnen een sub-onderzoeksgroep. Eiser verzocht ook om opheldering over het bestaan van een indelingsbesluit en de bevoegdheid van de advocaat om besluiten in naam van verweerder te nemen. Verweerder heeft op 8 juni 2022 een primair besluit genomen, waartegen eiser op 13 juni 2022 bezwaar heeft gemaakt. Het bezwaar is op 28 juli 2022 ongegrond verklaard, waarna eiser op 7 september 2022 beroep heeft ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 behandeld. Verweerder stelde dat er sprake was van misbruik van procesrecht, omdat eiser herhaaldelijk over dezelfde kwestie procedeerde. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van kwade bedoelingen van eiser en dat zijn beroep inhoudelijk moest worden behandeld. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht het verzoek van eiser om te stoppen met de verwerking van het persoonsgegeven heeft afgewezen, omdat niet aan de voorwaarden van artikel 18 van de AVG was voldaan. Eiser had geen recht op beperking van de verwerking van persoonsgegevens, omdat de juistheid van de gegevens in rechte was vastgesteld.

De rechtbank oordeelde verder dat verweerder niet verplicht was om op het verzoek van eiser om opheldering over het indelingsbesluit te reageren, omdat eerder was vastgesteld dat er geen indelingsbesluit bestond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat eiser in hoger beroep kon gaan als hij het niet eens was met deze uitspraak. De uitspraak werd gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, en is openbaar uitgesproken op 24 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4508

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

[verweerder] , verweerder

(gemachtigden: mr. A.C.M. Kusters en mr. F.J. Hoogeveen).

Inleiding

Op 11 mei 2022 heeft eiser bij verweerder een verzoek ingediend. Eiser heeft aan verweerder verzocht om (i) op grond van artikel 18 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) onmiddellijk te stoppen met het gebruik van het persoonsgegeven inhoudende dat zijn voormalige functie bij de [verweerder] onderdeel uitmaakte van de sub-onderzoeksgroep [sub-onderzoeksgroep] omdat verweerder niet over dat persoonsgegeven beschikt; en (ii) op grond van de artikelen 12, 14 en 15 van de AVG opheldering te geven over het al dan niet bestaan van een indelingsbesluit. Eiser verzoekt tevens opheldering over de vraag of de advocaat zichzelf bevoegd acht om besluiten in naam van de [verweerder] te nemen. Verder heeft eiser op 11 mei 2022 een klacht bij verweerder ingediend.
Op 8 juni 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder een besluit genomen ten aanzien van het verzoek van eiser van 11 mei 2022.
Eiser heeft op 13 juni 2022 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en verweerder in gebreke gesteld voor wat betreft het geven van opheldering over zijn AVG-verzoek betreffende het geven van opheldering over het indelingsbesluit.
Op 28 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder een beslissing genomen op het bezwaar van eiser. Verweerder heeft het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft eiser tevens geïnformeerd over dat de ingebrekestelling geen doel treft omdat de verzochte opheldering reeds bij brief van 8 juni 2022 is verstrekt en er ook geen besluit nodig was.
Op 7 september 2022 heeft eiser tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 2 november 2022 een verweerschrift ingediend.
Op 22 december 2022 heeft eiser aanvullende gronden ingediend.
Op 3 januari 2023 heeft verweerder op verzoek van de rechtbank alle op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van verweerder en mr. W. Grimmelikhuijsen.

Beoordeling door de rechtbank

Misbruik van procesrecht
1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van misbruik van procesrecht. Verweerder verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank van 15 juli 2022 [1] . Daarin heeft de rechtbank geoordeeld dat er sprake is van misbruik van recht als eiser over de indeling van de voormalige functie binnen de subgroep [sub-onderzoeksgroep] en de juistheid daarvan opnieuw verzoeken indient en procedeert. Verweerder stelt dat eiser daar in onderhavige zaak opnieuw over procedeert. Het beroep is immers gericht op de indeling van de voormalige functie van eiser en de juistheid daarvan.
2. Van misbruik van procesrecht is sprake als iemand de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen misbruikt. Een beroep wordt dan niet inhoudelijk behandeld en wordt niet-ontvankelijk verklaard. Maar daar zijn zwaarwichtige gronden voor nodig. Daarvoor moet duidelijk zijn dat er zonder redelijk doel beroep is ingesteld, of met het oog op een ander doel dan waarvoor het instellen van beroep bedoeld is. Dat moet zo duidelijk zijn, dat het niet anders kan dan dat iemand met kwade bedoelingen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om beroep bij de bestuursrechter in te stellen. Dit volgt uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [2]
3. De rechtbank is van oordeel dat deze situatie zich in deze zaak niet voordoet. Eiser heeft inderdaad meerdere aanvragen gedaan en procedures gevoerd over de indeling van de voormalige functie binnen de subgroep [sub-onderzoeksgroep] . Maar de rechtbank oordeelt dat ook tegen deze achtergrond niet kan worden gezegd dat eiser kwade bedoelingen heeft met het instellen van deze procedure. Niet is komen vast te staan dat het in deze zaak zó duidelijk is dat het niet anders kan dat eiser met kwade bedoelingen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om beroep in te stellen.
Verzoek om te stoppen met het gebruik van het persoonsgegeven
4. Verweerder heeft het verzoek van eiser om te stoppen met het gebruik van het persoonsgegeven afgewezen, omdat niet aan de voorwaarden van artikel 18 van de AVG is voldaan. De overige omstandigheden die eiser heeft genoemd waaraan verweerder had moeten toetsen ten aanzien van artikel 18 van de AVG zijn niet van belang. Concluderend stelt verweerder dat eiser geen recht heeft op beperking van de verwerking van persoonsgegevens, inhoudende dat zijn functie onderdeel was van [sub-onderzoeksgroep] .
5. Eiser is het daar niet mee eens. Eiser heeft aangegeven dat verweerder moet stoppen met de verwerking van voornoemd persoonsgegeven omdat verweerder niet over dat persoonsgegeven beschikt. Eiser verwijst naar het WBP-besluit met kenmerk [besluitnummer] , waarin de gegevens staan waarover verweerder de beschikking heeft en dit persoonsgegeven wordt daarin niet genoemd. Verder heeft eiser aangevoerd dat de gronden over dat de gegevensverwerking onrechtmatig is, zoals genoemd in het verzoek en het bezwaar, ten onrechte niet zijn onderzocht.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen recht heeft op beperking van de verwerking van het persoonsgegeven als verzocht, omdat niet aan de voorwaarden van artikel 18 van de AVG is voldaan. De rechtbank kan de toets aan artikel 18 van de AVG die verweerder heeft verricht volgen. Verweerder heeft terecht overwogen dat er geen sprake is van onjuiste gegevens, omdat de juistheid van de gegevens in rechte is komen vast te staan. [3] Als eiser het daar niet mee eens is, dient hij een herzieningsverzoek in te dienen bij de Centrale Raad van Beroep. Daarnaast is er geen sprake van onrechtmatige verwerking. Deze rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de verwerking van het persoonsgegeven in het kader van de gevoerde procedures niet onrechtmatig is. [4] Als eiser het niet eens is met dat oordeel, had hij daartegen in hoger beroep moeten gaan. Verder is de verwerking van het persoonsgegeven nog steeds noodzakelijk voor het beoogde doel, namelijk het verweren tegen de door eiser aangespannen procedures. Tot slot heeft eiser niet bestreden dat er geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 18, eerste lid, sub d, van de AVG. Wat eiser naar voren heeft gebracht over dat verweerder niet op de verwerking van de persoonsgegevens is ingegaan, volgt de rechtbank niet nu verweerder daar in zijn beoordeling wel degelijk op in is gegaan. Verweerder heeft de verwerking van de persoonsgegevens op grond van het verzoek van 11 mei 2022 op rechtmatigheid getoetst. Voor zover eiser stelt dat er een grondslag ontbreekt voor de gegevensverwerking, kan hij dat aan de orde stellen in het kader van een herzieningsverzoek.
Opheldering over het indelingsbesluit
7. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er geen afzonderlijk indelingsbesluit is genomen. Verweerder verwijst naar het proces-verbaal van de zitting van 10 mei 2022. Verder verwijst verweerder naar de uitspraak van deze rechtbank van 15 juli 2022 [5] . Daarin heeft de rechtbank geoordeeld dat het bezwaar van eiser tegen het fictieve besluit in die zaak terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat er geen afzonderlijk indelingsbesluit bestaat. De ingebrekestelling in deze zaak treft daarom volgens verweerder ook geen doel.
8. Eiser voert aan dat verweerder nog geen besluit heeft genomen op zijn verzoek om opheldering te geven over het bestaan van een indelingsbesluit in subgroep [sub-onderzoeksgroep] . Eiser heeft daarbij een beroep gedaan op de artikelen 12, 14 en 15 van de AVG. Omdat verweerder daar geen besluit over heeft genomen, heeft eiser verweerder op 13 juni 2022 in gebreke gesteld. Verder voert eiser aan dat de beweringen op de zitting van 10 mei 2022 in tegenspraak zijn met de besluiten van 25 juni 2020 en 6 november 2015. Dit is volgens eiser ontoelaatbaar en in strijd met de rechtszekerheid.
9. De rechtbank is van oordeel dat ook deze beroepsgrond van eiser niet slaagt. Dit punt is eerder ook al aan de orde geweest bij deze rechtbank [6] . In die procedure is vastgesteld dat er geen indelingsbesluit is. Als eiser het daarmee niet eens is, moet hij tegen die uitspraak in hoger beroep gaan. In het licht van het voorgaande was verweerder dus niet gehouden om ten aanzien van het verzoek van eiser opheldering te verschaffen en een beslissing te nemen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Hetgeen meer of anders is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ECLI:NL:RBMNE:2022:3302, zaaknummer UTR 21/1778.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2403.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4200.
4.Zie ECLI:NL:RBMNE:2022:3302, in zaaknummer UTR 21/1778.
5.Zie ECLI:NL:RBMNE:2022:3302, in zaaknummer UTR 20/2669.
6.Zie ECLI:NL:RBMNE:2022:3302, in zaaknummer UTR 20/2669.