ECLI:NL:RBMNE:2023:955

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
10243163
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een overeenkomst tot levering en installatie van een badkamer met terugbetaling van de aanbetaling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en een gedaagde B.V. over de ontbinding van een overeenkomst voor de levering en installatie van een badkamer. De eiser had op 4 november 2021 een badkamer gekocht bij de gedaagde, met een afgesproken leveringsdatum van 14 maart 2022. Door leveringsproblemen werd deze datum verplaatst naar 4 april 2022, maar op 1 april 2022 meldde de gedaagde dat deze datum niet gehaald kon worden. De eiser, die terminaal ziek was, vond het uitstel onacceptabel en stelde de gedaagde een termijn van veertien dagen om de badkamer alsnog te installeren. De gedaagde heeft echter niet binnen deze termijn geleverd, waardoor zij in verzuim raakte.

De eiser vorderde ontbinding van de overeenkomst en terugbetaling van de aanbetaling van € 6.793,25, evenals buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst rechtsgeldig was ontbonden op 19 april 2022, omdat de gedaagde niet tijdig had geleverd. De vorderingen van de eiser werden toegewezen, inclusief de wettelijke rente over de aanbetaling en de buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie, waarbij de vorderingen in reconventie werden afgewezen.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van de gedaagde bij consumentenkoop en de gevolgen van het niet nakomen van afspraken, vooral in situaties waarin de koper in een kwetsbare positie verkeert. De kantonrechter heeft de gedaagde ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de eiser, die op € 1.035,18 zijn begroot, inclusief het salaris van de gemachtigde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer: 10243163 \ MC EXPL 22-7140
Vonnis van 8 maart 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: L. Nederpel, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: H.J. Swierts.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties, van 9 december 2022;
- de conclusie van antwoord met een productie;
- de brief van 19 januari 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 27 februari 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 4 november 2021 heeft [eiser] een nieuwe badkamer bij [gedaagde] gekocht, welke badkamer ook door [gedaagde] zou worden geplaatst. De hiervoor afgesproken prijs bedroeg € 27.173,00. Afgesproken is dat de badkamer op 14 maart 2022 zou worden geleverd en geplaatst.
2.2.
Op 30 november 2021 heeft [eiser] een aanbetaling van € 6.793,25 aan [gedaagde] gedaan.
2.3.
In december 2022 is de leverings- en plaatsingsdatum van de badkamer gewijzigd naar 4 april 2022.
2.4.
Bij e-mail van 1 april 2022 heeft [gedaagde] [eiser] bericht dat de levering en montage op 4 april 2022 niet door kan gaan wegens leveringsproblemen. [gedaagde] stelt vervolgens als datum 30 mei tot en met 3 juni 2022 voor.
2.5.
Bij e-mail van 1 april 2022 reageert [gedaagde] als volgt op voornoemde e-mail van [gedaagde] :
‘Net uw mail gelezen en is uitstel volstrekt onacceptabel voor ons. Zoals met [A (voornaam)] afgelopen week besproken: mijn man is terminaal ziek en uitstel is NIET bespreekbaar. Uw firma [gedaagde] pleegt 3 dagen voor de installatie contractbreuk, eerst zou de installatie in maart plaats vinden later in april en nu in juni. Onbegrijpelijk voor zo’n grote firma.
Als jullie binnen 14 dagen NIET komen installeren dan zeggen we onze bestelling nummer [.] per omgaande op. We verzoeken u zo spoedig mogelijk het door ons betaalde voorschot bedrag (betaald op 30 november 2021) van € 6.793,25 over te maken op rekeningnummer [rekeningnummer] .’
2.6.
Op 27 mei 2022 heeft [gedaagde] telefonisch contact opgenomen met [eiser] met de melding dat de badkamer op 30 mei 2022 kon worden geleverd. [eiser] heeft hieraan geen medewerking verleend.
2.7.
De badkamer is niet geleverd en geplaatst. De aanbetaling is niet door [gedaagde] terugbetaald.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
voor recht te verklaren dat de koopovereenkomst tussen partijen buitengerechtelijk is ontbonden;
voor zover de koopovereenkomst tussen partijen niet buitengerechtelijk zou zijn ontbonden, de koopovereenkomst alsnog te ontbinden;
[gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling van de aanbetaling van
€ 6.793,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2022, althans de dag der dagvaarding;
[gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 714,66, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
subsidiair:
[gedaagde] te veroordelen tot nakoming van de koopovereenkomst door de overeengekomen badkamer te leveren en te plaatsen, zulks op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 150,00 per dag met een maximum van € 20.000,00;
zowel primair als subsidiair:
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente;
[gedaagde] te veroordelen in de nakosten.
3.2.
Ter onderbouwing van deze vorderingen stelt [eiser] – kort gezegd – het volgende. [gedaagde] heeft de door hem gekochte badkamer niet binnen de afgesproken tijd geleverd en geplaatst. Zij is daarmee tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en is in verzuim geraakt. [eiser] vordert ontbinding van de overeenkomst en wil de aanbetaling terugbetaald zien.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Het klopt dat zij op 1 april 2022 bij [eiser] heeft aangegeven dat plaatsing op 4 april 2022 niet haalbaar was. Op 10 april 2022 is met [eiser] een nieuwe plaatsingsdatum afgesproken, te weten 30 mei 2022. Op 27 mei 2022 heeft [gedaagde] bevestigd dat zij op 30 mei zou langskomen om de badkamer te plaatsen. Hierop gaf [eiser] aan dat dit niet uitkwam en heeft hij [gedaagde] niet de mogelijkheid gegeven de overeenkomst uit te voeren. [eiser] heeft de overeenkomst op dat moment geannuleerd. Volgens de overeengekomen CBW-voorwaarden kunnen annuleringskosten in rekening worden gebracht.
In reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert in reconventie primair uitvoering van de overeenkomst en betaling van de volledige aanneemsom bij oplevering. Subsidiair vordert zij betaling van de annuleringskosten ter hoogte van € 9.603,55.
3.5.
Voor de onderbouwing van deze vordering wordt verwezen naar hetgeen [gedaagde] bij haar verweer in conventie heeft aangevoerd.
3.6.
[eiser] voert verweer.

4.De beoordeling

In conventie en reconventie
4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie worden deze gezamenlijk behandeld.
4.2.
De kantonrechter heeft begrepen dat [eiser] in [2022] is overleden. Nu er niet om schorsing van de procedure is verzocht, wordt de procedure op naam van [eiser] voortgezet en wordt op zijn naam vonnis gewezen.
4.3.
[eiser] heeft [gedaagde] opdracht gegeven om – tegen betaling van een aanneemsom – een nieuwe badkamer in zijn woning te plaatsen. Dit maakt ten eerste dat er tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen die kan worden gekwalificeerd als een overeenkomst tot aanneming van werk als bedoeld in artikel 7:750 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De overeenkomst kan daarnaast als een consumentenkoop als bedoeld in artikel 7:5 lid 1 sub a BW worden aangemerkt. De aard van de overeenkomst is gemengd; er is zowel sprake van koop (sanitair) als van aanneming van werk (montage). In dat geval wordt de overeenkomst op grond van artikel 7:5 lid 4 BW mede als consumentenkoop aangemerkt.
4.4.
De kern van het geschil draait om de vraag of [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door de badkamer niet tijdig te leveren en te plaatsen en of [eiser] als gevolg daarvan de overeenkomst kan ontbinden.
4.5.
Vast staat dat partijen in eerste instantie een leveringsdatum van 14 maart 2022 hebben afgesproken. Deze datum is verplaatst naar 4 april 2022. Op 1 april 2022 heeft [gedaagde] [eiser] bericht dat zij deze datum niet haalt. Omdat [gedaagde] de afgesproken leveringsdatum niet heeft gehaald, is zij tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst.
4.6.
Het voorgaande is slechts anders als partijen (nogmaals) een latere leveringsdatum hebben afgesproken. [gedaagde] stelt dat op 10 april 2022 is afgesproken dat de badkamer op 30 mei 2022 zou worden geplaatst. [eiser] heeft dit standpunt van [gedaagde] in de dagvaarding al betwist. Gelet op deze betwisting had het op de weg van [gedaagde] gelegen om haar stelling dat er een nieuwe afspraak is gemaakt (eventueel aan de hand van bewijsstukken) nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door aan te geven met wie, wanneer en op welke wijze deze afspraak is gemaakt. [gedaagde] heeft dit niet gedaan en is ook niet op de mondelinge behandeling verschenen om een nadere toelichting te geven. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat tussen partijen ter zake de leveringsdatum geen nadere afspraak is gemaakt. De conclusie is dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst.
4.7.
Omdat nakoming van de overeenkomst door [gedaagde] nog mogelijk was, is voor een rechtsgeldige ontbinding nodig dat [gedaagde] in verzuim is geraakt (artikel 6:265 lid 2 BW). In artikel 7:19a BW is bepaald dat, als de verkoper bij een consumentenkoop de afgesproken leveringstermijn niet nakomt, hij in verzuim is wanneer hij door de koper in gebreke wordt gesteld bij een aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de aflevering wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft.
4.8.
De echtgenote van [eiser] heeft [gedaagde] bij e-mail van 1 april 2022 gemeld dat uitstel onacceptabel is, gelet op het feit dat [eiser] op dat moment terminaal ziek was. In deze e-mail wordt [gedaagde] een termijn van veertien dagen gesteld om de badkamer alsnog te installeren. Naar het oordeel van de kantonrechter moet deze termijn, mede gelet op het feit dat de leveringsdatum van de badkamer al een keer eerder is verplaatst, als redelijk worden aangemerkt. Bovendien heeft [gedaagde] zelf aangegeven pas op 30 mei 2022 na te kunnen komen. Zelfs al zou [eiser] aan [gedaagde] dus een termijn van (bijna) twee maanden hebben gesteld om alsnog na te komen, dan had [gedaagde] deze termijn niet gehaald.
4.9.
[gedaagde] heeft de badkamer niet binnen de hiervoor genoemde termijn van veertien dagen na 4 april 2022 afgeleverd. Dit betekent dat zij in verzuim is geraakt. [eiser] was bevoegd de overeenkomst met [gedaagde] te ontbinden. De e-mail van [eiser] van 1 april 2022 kan naar het oordeel van de kantonrechter mede worden aangemerkt als voorwaardelijke ontbindingsverklaring. [gedaagde] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat ontbinding van de overeenkomst niet gerechtvaardigd is. Al met al is de conclusie dat de overeenkomst op 19 april 2022 rechtsgeldig is ontbonden. De primaire vordering van [eiser] onder a. is toewijsbaar.
4.10.
Het voorgaande betekent dat de primaire reconventionele vordering van [gedaagde] tot uitvoering van de overeenkomst moet worden afgewezen. Ook zijn subsidiaire vordering wordt afgewezen. [gedaagde] heeft niet onderbouwd op welk artikel van de algemene voorwaarden zij de vordering tot betaling van annuleringskosten baseert. Bovendien heeft [gedaagde] betwist dat de door [eiser] overgelegde algemene voorwaarden van toepassing zijn en heeft [gedaagde] niet onderbouwd dat, en zo ja, op welke wijze partijen deze voorwaarden zijn overeengekomen. Zelfs al zouden deze algemene voorwaarden van toepassing zijn, dan geldt dat [eiser] de overeenkomst niet heeft ‘geannuleerd’, maar ontbonden.
4.11.
Op grond van artikel 6:271 BW worden partijen door de ontbinding bevrijd van hun daardoor getroffen verbintenissen. Dit betekent dat partijen de overeenkomst niet meer hoeven na te komen. De prestaties die al zijn verricht, moeten ongedaan gemaakt worden. Voor [gedaagde] betekent dit dat zij de aanbetaling van € 6.793,25 aan [eiser] moet terugbetalen. De kantonrechter zal haar daartoe veroordelen.
4.12.
[eiser] vordert de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de terug te betalen aanbetaling vanaf 19 april 2022. De ingangsdatum van de wettelijke rente is, ook in het geval van een ongedaanmakingsverbintenis wegens de ontbinding van een overeenkomst, het moment waarop de schuldenaar met de nakoming van deze verbintenis in verzuim is geraakt (zie HR 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1490). Naar het oordeel van de kantonrechter ligt in de e-mail van [eiser] van 1 april 2022 ook een voorwaardelijke ingebrekestelling ten aanzien van de terugbetaling van de aanbetaling besloten, namelijk voor het geval [gedaagde] de badkamer niet binnen de gestelde termijn van veertien dagen zou leveren. Dit betekent dat [gedaagde] met betrekking tot de terugbetaling van de aanbetaling per 19 april 2022 direct in verzuim is geraakt. De wettelijke rente wordt vanaf die dag toegewezen.
4.13.
[eiser] heeft een bedrag van € 714,66 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering van [eiser] heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de norm van artikel 6:96 lid 2 sub c BW. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is slechts toewijsbaar, als deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt en de omvang daarvan ook redelijk is. Dat er door [eiser] in redelijkheid buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt, heeft hij voldoende onderbouwd. De hoogte van het gevorderde bedrag komt overeen met de in het Besluit genoemde tarieven, welke worden geacht redelijk te zijn. De kantonrechter zal de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten daarom toewijzen.
4.14.
[eiser] vordert ook wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten. Niet gesteld of gebleken is echter dat [eiser] deze kosten daadwerkelijk al aan zijn gemachtigde heeft betaald of met de betaling daarvan in verzuim verkeert en als zodanig vermogensschade heeft geleden. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal daarom niet worden toegewezen.
4.15.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 131,18
- griffierecht € 244,00
- salaris gemachtigde €
660,00(2 punten x tarief € 330,00)
Totaal € 1.035,18
4.16.
De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals hierna onder de beslissing is vermeld.
4.17.
De door [eiser] gevorderde nakosten worden begroot op de wijze zoals hierna onder de beslissing is vermeld.
4.18.
[gedaagde] zal ook als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] in reconventie worden begroot op nihil, omdat het verweer in reconventie geen noemenswaardig meerwerk oplevert vanwege de nauwe samenhang met de eis conventie.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
5.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen partijen buitengerechtelijk is ontbonden;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen:
  • € 6.793,25 ter zake de door [eiser] betaalde aanbetaling, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 19 april 2022 tot de voldoening;
  • € 714,66 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.035,18, waarin begrepen € 660,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 132,00 aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie:
5.7.
wijst de vorderingen af;
5.8.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.G.W.P. Heijne en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.
45353