ECLI:NL:RBMNE:2023:97

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
UTR 22/3353
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Uwv over ingangsdatum WW-uitkering en schriftelijke overeenstemming beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de ingangsdatum van een WW-uitkering. Eiseres had een WW-uitkering aangevraagd die door het Uwv was toegekend met ingang van 1 mei 2022, na een beëindiging van haar arbeidsovereenkomst per 1 april 2022. Eiseres betwistte echter de ingangsdatum en stelde dat er al eerder schriftelijke overeenstemming was bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, namelijk per e-mail op 24 december 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schriftelijke overeenstemming ook per e-mail kan worden bereikt en dat de ondertekening van een beëindigingsovereenkomst niet vereist is. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de fictieve opzegtermijn niet correct had vastgesteld, waardoor het beroep van eiseres gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3353

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W.T.M.J. Krale),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv).

Procesverloop

1. Met het besluit van 11 april 2022 heeft het Uwv aan eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW-uitkering) toegekend vanaf 1 mei 2022.
1.1.
Met het bestreden besluit van 8 juni 2022 op het bezwaar van eiseres is het Uwv bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en de gemachtigde van eiseres deelgenomen. Het Uwv is - zonder bericht - niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
2. Deze zaak gaat over de ingangsdatum van de aan eiseres toegekende WW-uitkering.
2.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de arbeidsovereenkomst van eiseres met [bedrijf] met wederzijds goedvinden is geëindigd per 1 april 2022 en dat eiseres met ingang van die datum werkloos is geworden. Evenmin is in geschil dat voor eiseres een fictieve opzegtermijn geldt van drie maanden en dat die opzegtermijn gaat lopen nadat eiseres en haar werkgever de arbeidsovereenkomst schriftelijk hebben beëindigd.
2.2.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil op welke datum eiseres en haar werkgever schriftelijk zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst zou worden beëindigd.
2.3.
Volgens het Uwv is de datum waarop eiseres en haar werkgever de beëindigingsovereenkomst hebben ondertekend bepalend voor het moment waarop de fictieve opzegtermijn van artikel 19, derde lid, van de WW is gaan lopen. De beëindigingsovereenkomst is op 10 januari 2022 ondertekend. Dat betekent dat de voor eiseres geldende opzegtermijn van drie maanden start op 1 februari 2022 en loopt tot en met 30 april 2022. Eiseres komt daarom vanaf 1 mei 2022 in aanmerking voor een WWuitkering, aldus het Uwv.
2.4.
Eiseres is het daar niet mee eens. Zij bepleit dat de uitkering een maand eerder, dus op 1 april 2022 had moeten ingaan. Volgens eiseres had zij op 24 december 2021 al schriftelijk, namelijk per e-mail, overeenstemming bereikt met haar werkgever over de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst. De fictieve opzegtermijn start daarom op 1 januari 2022 en eindigt op 1 april 2022. Volgens eiseres heeft zij daarom vanaf 1 april 2022 recht op een WW-uitkering.
Beoordeling door de rechtbank
3. Artikel 19, derde lid, van de WW bepaalt dat de werknemer geen recht heeft op een WW-uitkering zolang de rechtens geldende opzegtermijn niet is verstreken en de arbeidsovereenkomst is geëindigd door opzegging of doordat daarover schriftelijke overeenstemming is bereikt. Als datum waarop de arbeidsovereenkomst wordt geacht te zijn opgezegd, geldt onder meer de datum waarop de beëindiging schriftelijk is overeengekomen.
3.1.
Schriftelijke overeenstemming over het beëindigen van de arbeidsovereenkomst kan worden bereikt met het ondertekenen van een beëindigingsovereenkomst. Aan het schriftelijkheidsvereiste kan volgens de rechtspraak echter ook worden voldaan als overeenstemming over het beëindigen van de arbeidsovereenkomst tot stand komt per email. [1]
3.2.
De gemachtigde van eiseres heeft op 24 december 2021 de werkgever gemaild dat eiseres bereid is de arbeidsovereenkomst te beëindigen per 1 april 2022 en een voorstel gedaan voor de hoogte van de transitievergoeding, het coachingsbudget, het verlofsaldo en de vergoeding van advocaatkosten. De werkgever van eiseres heeft diezelfde dag per e-mail geantwoord dat dit voorstel akkoord is. In deze e-mail van de werkgever staat ook dat het voorstel wordt vastgelegd in een ‘eindregeling’ die ‘ter review’ aan de gemachtigde van eiseres zal worden gestuurd. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat deze review uitsluitend ging over de tekst en dat de ondertekende beëindigingsovereenkomst geen andere afspraken bevat dan de e-mail van 24 december 2021. Dit betekent dat partijen op 24 december 2021 per e-mail schriftelijk overeenstemming hebben bereikt over het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. Dat in de e-mail van de werkgever staat dat nog een ‘eindregeling’ wordt opgesteld en dat die pas op 10 januari 2022 is ondertekend, is niet relevant. Met de e-mail van 24 december 2021 had de werkgever immers het voorstel van eiseres al schriftelijk aanvaard. Voor schriftelijke beëindiging van de overeenkomst is niet vereist dat eiseres en haar werkgever een overeenkomst hebben ondertekend. In artikel 19, derde lid, van de WW staat niet dat ondertekening een vereiste is.
3.3.
Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, volgt dat het Uwv het begin van de fictieve opzegtermijn niet juist heeft vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat zij niet beschikt over de benodigde gegevens om de uitkering van eiseres op de juiste wijze vast te stellen. De rechtbank draagt daarom het Uwv op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
5. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). [2]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het Uwv op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Zoon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2023.
de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY2391.
2.Eiseres heeft zelf, dus zonder gemachtigde, bezwaar gemaakt. Het is de rechtbank niet gebleken dat zij daarvoor kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.