In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 559.000,- per waardepeildatum 1 januari 2021, gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken. Eiser, die de woning op 28 februari 2021 had gekocht voor € 585.000,-, stelde dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld en dat zijn aankoopprijs niet marktconform was, gezien de overspannen woningmarkt op dat moment.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank wijst erop dat de verkoopprijs van de woning, die kort na de waardepeildatum is gerealiseerd, een goede indicatie is voor de waarde in het economische verkeer. Eiser kon niet overtuigend aantonen dat de prijs die hij had betaald niet reëel was, ondanks zijn argumenten over de marktomstandigheden en de ligging van de woning.
Daarnaast werd het bezwaar van eiser tegen de termijn van afhandeling van het bezwaarschrift verworpen, omdat overschrijding van de termijn de inhoud van de uitspraak niet aantast. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.