In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de kantonrechter op 6 maart 2024 een vonnis gewezen in een incident betreffende een oproeping in vrijwaring. De eisende partij, [bedrijf] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats], heeft een vordering ingesteld tegen [gedaagde], wonend in [woonplaats], met betrekking tot een partnerovereenkomst voor schoonmaakdiensten. [bedrijf] vordert een betaling van € 1.270,50, vermeerderd met rente en kosten, voor offerteaanvragen die tussen oktober en december 2022 zijn geleverd.
[gedaagde] heeft in haar verweer aangevoerd dat zij gronden heeft om mevrouw [A] in vrijwaring op te roepen, omdat de diensten volgens haar in werkelijkheid aan [A] zijn geleverd en niet aan haarzelf. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er voldoende gronden zijn voor de gevorderde oproeping in vrijwaring en heeft de kosten van het incident gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
De kantonrechter heeft tevens bepaald dat er een mondelinge behandeling in de hoofdzaak zal plaatsvinden, waarbij partijen in persoon moeten verschijnen, eventueel bijgestaan door een gemachtigde. De rolzitting is vastgesteld op 3 april 2024 om 9:30 uur, waarbij partijen niet hoeven te verschijnen, maar wel hun verhinderdagen moeten opgeven. De kantonrechter heeft benadrukt dat de mondelinge behandeling in beginsel niet zal worden uitgesteld en dat partijen alle relevante stukken ten minste één week voor de zitting moeten indienen. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar, in aanwezigheid van de griffier.