ECLI:NL:RBMNE:2024:1330

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
UTR 23/4597
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens gebrek aan procesbelang en toekenning proceskostenvergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 6 maart 2024, is het beroep van eiseres tegen de Belastingdienst/Toeslagen niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar bezwaar van 7 maart 2023 tegen een besluit van 28 april 2022, waarin haar werd meegedeeld dat zij geen recht had op een vergoeding van € 30.000,- in het kader van de lichte toets compensatie. Verweerder had op 2 oktober 2023 een nieuw besluit genomen, waarin eiseres werd meegedeeld dat zij ook geen recht had op vergoeding op basis van de integrale beoordeling kinderopvangtoeslag.

De rechtbank oordeelde dat eiseres geen procesbelang meer had bij de procedure, aangezien de integrale beoordeling inmiddels had plaatsgevonden en verweerder haar had geïnformeerd dat zij geen recht had op compensatie. De rechtbank stelde vast dat er op het moment van het instellen van het beroep geen beslissing op het bezwaar was genomen, maar dat de uitkomst van de integrale beoordeling voldoende duidelijkheid bood over de situatie van eiseres. Hierdoor was er geen noodzaak meer voor een beslissing op het bezwaar tegen de lichte toets.

De rechtbank concludeerde dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was en dat eiseres recht had op een proceskostenvergoeding van € 218,75, alsook op terugbetaling van het griffierecht van € 50,- door verweerder. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van griffier E.J.H.C. Hui, en is openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4597

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. J.F. Cheung),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 7 maart 2023 tegen het besluit van verweerder van 28 april 2022. In dit besluit heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij geen recht heeft op een vergoeding van € 30.000,- in het kader van de zogenaamde lichte toets compensatie.
In het besluit van 2 oktober 2023 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij geen recht heeft op een vergoeding op basis van de integrale beoordeling kinderopvangtoeslag.
Op 3 oktober 2023 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
3. De procedure bij de bestuursrechter bij niet tijdig beslissen, is bedoeld als prikkel om alsnog een besluit af te dwingen. De bestuursrechter neemt met het bepalen van een nadere beslistermijn met een dwangsom de onzekerheid weg over de afhandeling van (eventuele) compensatie en herstel van schade. Het doel van de wetgever is om voor álle gedupeerde ouders duidelijkheid te geven over op welk moment zij uiterlijk een besluit krijgen over hun compensatie.
4. Eiseres heeft op 18 september 2023 een beroep wegens niet tijdig beslissen ingesteld, omdat zij stelt in afwachting te zijn van een beslissing op bezwaar. Verweerder neemt in deze procedure het standpunt in dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij deze procedure, aangezien de integrale beoordeling (inmiddels) op 2 oktober 2023 heeft plaatsgevonden. De uitkomst van de integrale beoordeling is dat eiseres geen recht heeft op compensatie. Verweerder stelt dat eiseres geen belang meer heeft bij een beslissing op haar bezwaarschrift gericht tegen de lichte toets, omdat de uitkomst van de integrale beoordeling niet leidt tot het gegrond verklaren van het bezwaarschrift.
5. De rechtbank moet bij iedere ingestelde beroepsprocedure vanwege niet tijdig beslissen vaststellen of er op dat moment sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank stelt vast dat op het moment dat eiseres de beroepsprocedure startte, verweerder nog geen beslissing op bezwaar had genomen. Met het besluit van 2 oktober 2023 heeft eiseres duidelijkheid gekregen over de afhandeling van (eventuele) compensatie en herstel van schade, aangezien verweerder eiseres hierin heeft medegedeeld dat zij geen recht heeft op een vergoeding op basis van de integrale beoordeling.
6. De conclusie is dat er geen besluit meer hoeft te worden genomen door verweerder. De rechtbank stelt vast dat het gevolg van de integrale beoordeling is dat eiseres nu heeft bereikt wat zij met haar beroep vanwege niet tijdig beslissen beoogde. Eiseres heeft geen onzekerheid meer over haar situatie en heeft daarom geen belang meer bij het ontvangen van een beslissing op bezwaar.
7. De rechtbank bepaalt daarom dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
Bestuurlijke dwangsom
8. Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [4]
9. Verweerder stelt dat de dwangsomregeling als bedoeld in paragraaf 4.1.3.2 van de Awb in deze zaak van toepassing is en heeft bij besluit van 21 september 2023 de maximale dwangsom van € 1.442,- toegekend. De rechtbank zal zich hier dan ook verder niet over uitlaten.
Proceskosten en griffierecht
10. Omdat de integrale herbeoordeling pas na het instellen van het beroep heeft plaatsgevonden, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten en het door haar betaalde griffierecht. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023 [5] als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 0,25. Toegekend wordt € 218,75.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 218,75 aan proceskosten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van E.J.H.C. Hui, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.