ECLI:NL:RBMNE:2024:1379

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 februari 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
UTR 22/3431
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens onjuiste machtiging in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 februari 2024 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, beroep heeft ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak voor het belastingjaar 2021, waarbij de waarde is vastgesteld op € 403.000,-. De eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardering, maar het bezwaar is ongegrond verklaard door de verweerder.

De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de eiser niet de juiste machtiging heeft overgelegd om namens de vennootschap op te treden. Ondanks herhaalde verzoeken om de benodigde documenten aan te leveren, heeft de eiser niet kunnen aantonen dat hij bevoegd was om het beroep in te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingediende machtiging niet voldeed aan de vereisten en dat er twijfels bestonden over de bevoegdheid van de vertegenwoordiger.

Daarnaast heeft de eiser verzocht om schadevergoeding wegens onredelijke vertraging in de procedure, maar dit verzoek is afgewezen omdat niet kon worden vastgesteld dat de eiser daadwerkelijk beroep wenste in te stellen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen toereikende machtiging was overgelegd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3431
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2024 in de zaak tussen

mr. D.A.N. Bartels MRE (Bartels), veronderstellenderwijs optredend namens

[eiser] C.V., uit [vestigingsplaats] , eiser
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], verweerder
(gemachtigde: mr. W.G. Vos).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van Bartels tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 5 april 2022.
1.1.
In de beschikking van 28 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] in [vestigingsplaats] (het object) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 403.000,- naar waardepeildatum 1 januari 2020. Verweerder heeft bij deze beschikking aan [eiser] C.V. als gebruiker van het object ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf wordt gehanteerd.
1.2.
[eiser] heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 5 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
1.3.
Bartels heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en heeft daarbij matrices overgelegd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: Bartels
,de gemachtigde van verweerder en [taxateur] , taxateur van verweerder.
1.5.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan, waarbij is gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

2. Het beroep is ingesteld door Bartels, volgens hem namens [eiser] .
3. De rechtbank heeft bij brief van 22 augustus 2022 en bij brief van 13 september 2022 Bartels bericht dat het beroep niet voldoet aan de gestelde voorwaarden. De rechtbank heeft hem daarom in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken de volgende stukken van [eiser] alsnog toe te sturen:
- het volledige adres;
- een schriftelijke machtiging waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen;
- een uittreksel uit het handelsregister (eventueel meerdere uittreksels van bovenliggende rechtspersonen) waaruit blijkt wie als bevoegd bestuurder gerechtigd is beroep in te stellen;
- een kopie van de statuten.
4. In de brieven is nadrukkelijk vermeld dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren, indien het geconstateerde verzuim niet tijdig wordt hersteld.
5. Bartels heeft hierop gereageerd met de brief van 30 augustus 2022 waarin hij erop wijst dat het gevraagde adres vermeld staat in “het inleidende beroepschrift en/of op het aanslagbiljet”. In reactie op de brief van 13 september 2022 stuurt Bartels een machtiging van “ [A] ” van 6 april 2020 en een uittreksel uit het handelsregister van 30 augustus 2022.
6. In het dossier zit weliswaar een oude machtiging van 28 april 2021, maar gelet op het tijdsverloop tussen het opstellen van deze machtiging en het instellen van beroep, is er reden om te twijfelen of de bevoegdheid om beroep in te stellen namens [eiser] ten tijde van het instellen van het beroep nog bestond. De in de beroepsfase ingebrachte machtiging van “ [A] ” heeft deze twijfel niet weggenomen, maar enkel versterkt. De heer of mevrouw [A] komt namelijk niet voor in het uittreksel uit het handelsregister. De heer Bartels is daar in de brief van 29 september 2022 ook op gewezen, maar daar heeft hij niet op gereageerd. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat hij of zij bevoegd bestuurder is en gerechtigd is om namens [eiser] beroep in te stellen. Daardoor is ook niet aangetoond dat Bartels bevoegd is om namens [eiser] beroep in te stellen.
7. Dat betekent dat er in deze beroepsprocedure geen toereikende machtiging is overgelegd, terwijl Bartels wel drie keer in de gelegenheid is gesteld om dat verzuim te herstellen. De rechtbank komt dus niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
8. Bartels heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over de belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat [eiser] beroep wenste in te stellen en een procedure wilde starten. Om die reden kan ook niet worden vastgesteld dat [eiser] immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C.G. van Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
5 februari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.