ECLI:NL:RBMNE:2024:1803

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
UTR 23/4814
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhavingsverzoek met betrekking tot bouwweg en parkeerplaats bij restaurant De Kapitein

In deze zaak heeft eiser op 23 juli 2021 een handhavingsverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Het verzoek betreft de bouwweg richting Isla Bonita en de naastgelegen parkeerplaats bij restaurant De Kapitein. Eiser verzoekt om handhaving van het parkeren op de bouwweg en in de berm, in plaats van op de parkeerplaats. Daarnaast verzoekt hij om de verwijdering van de bouwweg, omdat deze in strijd zou zijn met het bestemmingsplan, en om de parkeerplaats in de oude staat terug te brengen.

Het college heeft het handhavingsverzoek op 19 augustus 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belang zou hebben. Na bezwaar heeft het college op 25 januari 2022 eiser alsnog als belanghebbende aangemerkt en het verzoek inhoudelijk beoordeeld, maar afgewezen omdat er geen overtreding zou zijn. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 5 april 2023 bepaald dat eiser als belanghebbende moet worden aangemerkt en het college opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Op 28 augustus 2023 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand gelaten.

De rechtbank heeft op 11 maart 2024 uitspraak gedaan en het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een overtreding waarvoor het college bevoegd is om handhavend op te treden. De rechtbank heeft vastgesteld dat zowel de bouwweg als de parkeerplaats niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. De rechtbank concludeert dat het college het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4814
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: H. Smit).

Inleiding

Eiser heeft op 23 juli 2021 een handhavingsverzoek bij het college ingediend met betrekking tot de bouwweg richting Isla Bonita en de naastgelegen parkeerplaats bij restaurant De Kapitein. Eiser verzoekt om handhaving ten aanzien van het parkeren op de bouwweg en in de berm in plaats van op de naastgelegen parkeerplaats. Verder wil hij dat de bouwweg wordt verwijderd, omdat deze in strijd is met het bestemmingsplan. Ten slotte wil eiser dat de parkeerplaats in de oude staat wordt teruggebracht, ook wegens strijd met het bestemmingsplan.
Met het besluit van 19 augustus 2021 (het primaire besluit 1) heeft het college het handhavingsverzoek van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belang zou hebben bij dit verzoek. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met het besluit van 25 januari 2022 (het primaire besluit 2) heeft het college eiser naar aanleiding van zijn bezwaarschrift alsnog als belanghebbende aangemerkt. Dit besluit vervangt volgens het college het besluit van 19 augustus 2021. Vervolgens heeft het college het handhavingsverzoek inhoudelijk beoordeeld en het handhavingsverzoek afgewezen, omdat er geen sprake is van een overtreding. Eiser heeft bezwaar tegen het tweede primaire besluit gemaakt.
Met het besluit van 1 juni 2022 heeft het college het bezwaar tegen het eerste primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belang meer bij de beoordeling hiervan heeft, aangezien dit besluit is vervangen door het tweede primaire besluit. Verder heeft het college het bezwaar tegen het tweede primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het handhavingsverzoek. Het college heeft hierbij het advies van de bezwaarschriftencommissie overgenomen.
Eiser heeft hierna beroep ingesteld. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2023. Op 24 mei 2023 heeft de rechtbank bepaalt dat eiser wel als belanghebbende dient te worden aangemerkt. De rechtbank heeft het bestreden besluit 1 vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Op 28 augustus 2023 heeft het college een nieuwe beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) genomen. Het bezwaar van eiser is inhoudelijk behandeld en ongegrond verklaard. Het college heeft de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand gelaten.
Eiser heeft vervolgens opnieuw beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2024. Eiser is in persoon verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan, waarbij is gewezen op de mogelijkheid om daartegen in hoger beroep te gaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft in deze zaak een handhavingsverzoek gedaan. Het handhavingsverzoek is door het college afgewezen, omdat er volgens het college geen sprake is van een overtreding. Eiser is het daar niet mee eens. Het gaat in deze zaak daarom om de vraag of er sprake is van een overtreding. Het gaat daarbij om drie onderwerpen: de weg richting Isla Bonita, de parkeerplaats bij De Kapitein en het illegaal parkeren langs de bouwweg.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een overtreding waarvoor het college bevoegd is om handhavend op te reden. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
De weg
2. De rechtbank stelt vast dat de weg planologisch uit twee delen bestaat. Het eerste deel loopt van de weg Boelijn langs De Kapitein. Het tweede deel begint grofweg bij de afbuiging van de weg richting Isla Bonita. Het eerste deel heeft op basis van het bestemmingsplan de bestemming ‘recreatie’. Er is geen weg ingetekend. Maar, onder recreatie valt ook de bij recreatie behorende verkeers- en verblijfsgebieden. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of deze weg er ligt ten behoeve van de functie recreatie. Naar het oordeel van de rechtbank is dat zo. De weg loopt in eerste instantie naar de Kapitein, een horecagelegenheid. Horeca valt onder de bestemming recreatie. De weg loopt daarna door naar Isla Bonita. Isla Bonita heeft de bestemming woongebied, maar ook de functieaanduiding ‘recreatie’. De weg leidt dus tot een gebied dat onder andere bestemd is voor recreatieve voorzieningen. De rechtbank concludeert dan ook dat het eerste deel van de weg daarom niet in strijd is met het bestemmingsplan.
3. De rechtbank stelt vast dat het tweede deel van de weg de bestemming water heeft, met de functieaanduiding ‘weg’. Op grond van de bestemmingsomschrijving is dan een bouwweg toegestaan. Dat de bouw van Isla Bonita maar niet van de grond komt en dat de weg nu dus niet gebruikt wordt door bouwverkeer, betekent nog niet dat de weg die daarvoor is aangelegd geen bouwweg is. Het gaat erom of dat wat er ligt, in lijn is met de bestemming. Partijen zijn het er over eens wat er nu feitelijk ligt, een bouwweg is en dat is dus niet in strijd met de bestemming. De rechtbank concludeert dat ook het tweede deel van de weg niet in strijd is met het bestemmingsplan. De beroepsgronden slagen niet.
De parkeerplaats
4. De rechtbank stelt vast dat volgens het bestemmingsplan ook op de parkeerplaats de bestemming ‘recreatie’ rust. Onder recreatie valt ook de bij recreatie behorende parkeervoorzieningen. De vraag die hier vervolgens aan de orde is, is of de parkeerplaats er ligt ten behoeve van de functie recreatie. Volgens eiser zijn er geen 72 parkeerplaatsen nodig voor recreatie. Volgens eiser is de parkeerplaats daarom in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank is het daar niet mee eens. Het college heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat er voor het omliggende recreatiegebied tussen de 87 en 92 parkeerplaatsen mogelijk nodig zijn. Het college gaat daarbij terecht uit van de maximale planologische mogelijkheden ter plaatse. De 72 parkeerplaatsen die er nu liggen, zijn dus nodig voor recreatie. Dat in de praktijk ook andere mensen gebruik maken van de parkeerplaats, neemt niet weg dat ze bedoeld zijn voor recreanten en ook daarvoor nodig zijn.
5. Volgens eiser is de parkeerplaats daarnaast toentertijd uitgebreid ten behoeve van de tegenovergelegen school. De vraag waarom destijds besloten is om de parkeerplaats uit te breiden ligt nu echter niet voor. Het gaat erom of op het moment van beslissen door het college het aannemelijk was dat de parkeerplaatsen ten behoeve van recreatie zijn. Zoals hiervoor is overwogen heeft het college terecht overwogen dat dit het geval is. De beroepsgrond slaagt niet.
Het illegaal parkeren
6. De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan handhavend zou willen optreden, er sprake dient te zijn van een overtreding. [1] Er moet een gedraging in strijd met een wettelijk voorschrift zijn. Daarnaast moet ook uit een wettelijk voorschrift blijken dat het bestuursorgaan vervolgens bevoegd is om tegen die overtreding op te treden. [2]
7. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat foutparkeren op de bouwweg overtredingen van een wettelijk voorschrift zijn. Het college is echter niet bevoegd om tegen deze overtredingen op te treden. Hiervoor kan namelijk door een daartoe aangewezen ambtenaar een administratieve sanctie op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) worden opgelegd.
Het college is zelf daarom niet bevoegd om op te treden tegen mogelijke foutparkeerders. Het college kan daarom niet handhavend optreden tegen deze overtreding en heeft het handhavingsverzoek ook op dit punt terecht afgewezen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. Gelet op het voorgaande heeft het college het handhavingsverzoek van eiser terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2024.
De rechter is verhinderd dit proces-verbaal te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 5:2, eerste lid, van de Awb. Artikel 5:1, eerste lid, van de Awb bepaalt wat onder een overtreding moet worden verstaan.
2.Dit volgt uit artikel 5:4, eerste lid, van de Awb.