ECLI:NL:RBMNE:2024:1934
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak; procesgedrag gemachtigde
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een onroerende zaak. Eiseres, een B.V. uit [plaats], had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 404.000,- voor het belastingjaar 2022, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente]. Eiseres stelde dat de waarde te hoog was en heeft beroep ingesteld nadat haar bezwaar ongegrond was verklaard. Tijdens de zitting op 5 februari 2024 werd het beroep behandeld met behulp van een beeldverbinding, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde van eiseres in eerdere correspondentie weinig inhoudelijke argumenten had aangedragen en dat de gronden die op de zitting werden aangevoerd niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die pas op de zitting concreet werden gemaakt, buiten beschouwing gelaten, omdat deze niet eerder schriftelijk waren ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de WOZ-waarde aannemelijk heeft gemaakt door gebruik te maken van de huurwaardekapitalisatiemethode, waarbij de waarde van vergelijkbare objecten werd betrokken.
Eiseres voerde aan dat verweerder geen geschikte referentieobjecten had gekozen en dat de allonges van de huurovereenkomsten niet waren overgelegd. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de waarde van het object niet te hoog was vastgesteld. Eiseres verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat de termijn niet was overschreden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.