ECLI:NL:RBMNE:2024:1935

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
UTR 23/2635
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en procesgedrag gemachtigde

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een B.V., tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak. De heffingsambtenaar had in een beschikking van 28 februari 2022 de waarde vastgesteld op € 539.000,- per 1 januari 2021. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beschikking, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 24 mei 2023. Eiseres heeft hierop beroep ingesteld, dat op 5 februari 2024 werd behandeld. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde van eiseres in zijn beroepschrift en andere stukken onvoldoende onderbouwde stellingen had gepresenteerd, wat leidde tot een schending van de goede procesorde. De rechtbank heeft alleen de eerder schriftelijk ingediende gronden in overweging genomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde aannemelijk heeft gemaakt door gebruik te maken van de huurwaardekapitalisatiemethode, waarbij de waarde in het economisch verkeer is vastgesteld. Eiseres voerde aan dat de vergelijkingsobjecten niet goed waren onderbouwd, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd. Het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat de termijn van twee jaar nog niet was overschreden. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De proceskostenveroordeling ten laste van eiseres werd ook afgewezen, omdat er geen sprake was van onredelijk gebruik van procesrecht.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2635

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 204 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], verweerder
(gemachtigde: mr. W.G. Vos).

Inleiding

1.1.
In de beschikking van 28 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] in [plaats] (het object) voor het belastingjaar 2022 vastgesteld op € 539.000,- naar waardepeildatum 1 januari 2021. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiseres als eigenaar van het object ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf wordt gehanteerd.
1.2.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 24 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van het object gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een taxatiematrix.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van verweerder en [taxateur] , taxateur van verweerder.

Overwegingen

Procedeergedrag
2. Het door de gemachtigde van eiseres opgestelde beroepschrift, de ‘pinpointbrief’ en de andere brieven staan vol met algemene, weinig inhoudelijke, dikwijls onsamenhangende en inconsistente, fragmentarische en niet of nauwelijks onderbouwde op de onroerende zaak betrekking hebbende stellingen. In elke zaak van deze gemachtigde worden min of meer dezelfde brieven gestuurd. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiseres er al eerder op gewezen dat zij daar niets mee kan. [1]
3. Pas op zitting wordt door de gemachtigde van eiseres concreet gemaakt waarom eiseres het niet eens is met de uitspraak op bezwaar. Nadat verweerder in de beroepsfase de WOZ-waarde nader heeft onderbouwd met het verweerschrift (ontvangen door de rechtbank op 24 oktober 2023 en op 25 oktober 2023 doorgestuurd naar de gemachtigde van eiseres) heeft de gemachtigde van eiseres echter ruimschoots de kans gehad om daar tijdig op te reageren. Met dit procedeergedrag ontneemt de gemachtigde verweerder én de rechtbank de kans om zich adequaat voor te bereiden op (een reactie op) standpunten die pas op de zitting concreet aan een onroerende zaak worden gerelateerd. De rechtbank staat dit procedeergedrag niet toe wegens strijd met de goede procesorde. De rechtbank laat daarom de gronden die de gemachtigde op de zitting heeft aangevoerd en die niet een nadere onderbouwing zijn van gronden uit zijn beroepschrift of pinpointbrief buiten beschouwing. De rechtbank behandelt dus alleen de gronden die de gemachtigde eerder op schrift heeft gesteld en zijn geconcretiseerd op zitting.
Beoordeling
4. In geschil is de hoogte van de WOZ-waardes van het object. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van het object op de waardepeildatum (1 januari 2021) niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. De WOZ-waarde van het object is de waarde in het economisch verkeer. Verweerder heeft de huurwaardekapitalisatiemethode toegepast. Hierbij wordt de brutohuurwaarde vermenigvuldigd met de kapitalisatiefactor. De huurwaarde en de kapitalisatiefactor worden zoveel mogelijk afgeleid uit transacties van vergelijkbare objecten. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de onroerende zaak dient te worden bepaald met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode. De rechtbank volgt partijen hierin.
5. Verweerder heeft de huurwaarde en de kapitalisatiefactor op inzichtelijke wijze gebaseerd op gerealiseerde huur- en kooptransacties van voldoende vergelijkbare objecten. De rechtbank oordeelt dat verweerder daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZwaarde van € 539.000,- niet te hoog is. Wat eiseres aanvoert maakt dat niet anders.
Aktes
6. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder de aktes niet heeft overgelegd. Eiseres doet daarmee een beroep op artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en stelt dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Verweerder is op grond van deze bepaling verplicht de stukken te overleggen die hij aan de WOZwaarde ten grondslag heeft gelegd. Dat betekent dat verweerder de beschikbare stukken dient te overleggen waar de WOZ-waarde daadwerkelijk op gebaseerd is. Verweerder hoeft stukken die hij niet heeft of niet heeft gebruikt voor de vaststelling van de waarde niet te overleggen. Op zitting heeft verweerder toegelicht dat alle stukken die zijn gebruikt voor de waardevaststelling zijn overgelegd. Verweerder heeft de verkoopgegevens niet uit aktes gehaald en dus hoefde hij, voor zover hij daar al over beschikt, die niet te overleggen. De beroepsgrond slaagt niet.
[adres 2]
7. Eiseres voert aan dat het referentieobject [adres 2] veel duurder is en daardoor niet goed vergelijkbaar. De rechtbank kan eiseres volgen in het standpunt dat deze vergelijking zonder nadere onderbouwing van verweerder onvoldoende vergelijkbaar is. Daarbij weegt de rechtbank mee dat deze vergelijking in verhuurde staat is verkocht. Verweerder heeft onvoldoende onderbouwd of en in welke mate de verkoopprijs is gecorrigeerd. De rechtbank is van oordeel dat deze vergelijking daarom zonder nadere onderbouwing niet meegenomen kan worden in de onderbouwing van de WOZ-waarde. Dit neemt echter niet weg dat de kapitalisatiefactor met de vergelijkingen aan de [adres 1] en [adres 3] alsnog voldoende aannemelijk is gemaakt. Eiseres heeft ook niet betwist dat deze panden vergelijkbaar zijn. Deze referenties hebben een kapitalisatiefactor van 10,9 en 12,6 en het onderhavig object heeft een kapitalisatiefactor van 10,5, zodat de overgebleven referenties voldoende onderbouwing bieden voor deze kapitalisatiefactor.
Verzoek om immateriële schadevergoeding
8. De gemachtigde van eiseres heeft namens haar verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een vergoeding van immateriële schade wordt op verzoek toegekend als een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. In deze beroepszaak is het bezwaarschrift ontvangen op 11 april 2022. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift zijn dus nog geen twee jaar verstreken. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn niet is overschreden en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
Proceskosten van verweerder
9. Verweerder heeft de rechtbank verzocht om eiseres in de proceskosten van verweerder te veroordelen. Daarbij wijst verweerder onder meer op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 maart 2023 [2] , waarin die rechtbank aanleiding zag om deze gemachtigde van eiseres in een procedure van een andere cliënt vanwege zijn procesgedrag in de proceskosten te veroordelen.
10. Eiseres is een rechtspersoon en dat betekent dat zij in de proceskosten kan worden veroordeeld, ook als geen sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De daartoe in artikel 8:75 van de Awb opgenomen beperking geldt immers alleen voor natuurlijke personen. Rechtspersonen kunnen op grond van de wet dus gemakkelijker in de proceskosten worden veroordeeld dan natuurlijke personen, die zo beter beschermd worden tegen een procesrisico. Dat betekent echter nog niet dat de enkele omstandigheid dat het beroep ongegrond wordt verklaard moet leiden tot een proceskostenveroordeling ten laste van een rechtspersoon die bij de bestuursrechter procedeert. Dat verhoudt zich niet tot de ongelijke procespositie die een rechtspersoon ten opzichte van een bestuursorgaan net zo goed heeft.
11. Verweerder wijst wel op het procesgedrag van de gemachtigde van eiseres, maar dat gedrag wordt naar het oordeel van de rechtbank genormeerd door de goede procesorde en, in uitzonderlijke gevallen, door de bevoegdheid die de bestuursrechter op grond van artikel 8:25 van de Awb heeft om een gemachtigde te weigeren. De rechtbank heeft de standpunten van eiseres met inachtneming van de goede procesorde beoordeeld. Hoewel de gemachtigde van eiseres in de fase van het vooronderzoek op bedroevende wijze procedeert is naar het oordeel van de rechtbank van onredelijk gebruik van procesrecht in dit geval geen sprake. Ook anderszins is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten laste van eiseres.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond, omdat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld. Bij deze uitkomst is geen ruimte voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht. Ook wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C.G. van Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
18 maart 2024.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In haar uitspraak van 24 januari 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:221 is de rechtbank ingegaan op het procedeergedrag van de gemachtigde van eiseres.