ECLI:NL:RBMNE:2024:1936
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en verzoek om schadevergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in [plaats 2]. De eiser, een eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], die de waarde van de woning had vastgesteld op € 239.000,- per 1 januari 2020. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en voerde aan dat er sprake was van verloedering en verpaupering van de woning. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde van eiser onvoldoende onderbouwing had gegeven voor zijn stellingen en dat de heffingsambtenaar de waarde had onderbouwd met een taxatiematrix, waarin de woning werd vergeleken met drie referentiewoningen. De rechtbank heeft ook het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de termijn van drie jaar voor de bezwaar- en beroepsfase nog niet was overschreden. De rechtbank concludeert dat er geen ruimte is voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht.