ECLI:NL:RBMNE:2024:2017

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
10890271 \ UC EXPL 24-532
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot niet-ontvankelijkheid in incident met betrekking tot huurgeschil en dagvaarding

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Noordermeer-van der Heide, een vordering ingesteld op grond van artikel 7:262 lid 1 BW. De eerste dagvaarding werd tijdig betekend, maar de inschrijving bij de rechtbank was niet correct en te laat, waardoor deze werd geretourneerd. Eiser heeft vervolgens een nieuwe dagvaarding laten betekenen, maar gedaagde, vertegenwoordigd door mr. P.K. Singh, stelde dat deze niet binnen de termijn van artikel 7:262 lid 1 BW was betekend. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser ontvankelijk is in zijn vordering, ondanks de procedurele fouten. De kantonrechter heeft de vordering in het incident van gedaagde afgewezen en een termijn van vier weken gegeven voor inhoudelijk verweer in de hoofdzaak. De proceskosten worden tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak zal op 8 mei 2024 weer op de rol komen voor de conclusie van antwoord in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Locatie Utrecht
Zaaknummer: 10890271 UC EXPL 24-532 WMB/61313
Vonnis in incident van 10 april 2024
in de zaak van

1.[eiser] ,

2.
[eiseres],
beide wonend in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: [eisers] ,
eisende partijen in de hoofdzaak,
verwerende partijen in het incident,
gemachtigde: mr. A. Noordermeer-van der Heide,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
gemachtigde: mr. P.K. Singh.

1.De procedure

1.1.
[eisers] heeft op 11 januari 2024 [gedaagde] gedagvaard. Hierna heeft [gedaagde] op 24 januari 2024 een conclusie van antwoord genomen, waarin zij voorafgaand aan haar inhoudelijke verweren een incidentele vordering tot niet-ontvankelijk verklaring in heeft gesteld. Vervolgens heeft [eisers] op 15 februari 2024 een conclusie in het incident genomen.
1.2.
De kantonrechter heeft hierna bepaald dat er een vonnis in het incident zal worden gewezen.

2.Beoordeling

Wat is er gebeurd?
2.1.
[gedaagde] huurde een kamer van [eisers] van 1 juli 2016 tot en met 1 mei 2023. Omtrent het gehuurde heeft [gedaagde] verschillende verzoeken ingediend bij de huurcommissie op grond van artikel 7:260 BW. [eisers] wil in deze procedure opkomen tegen een uitspraak van de huurcommissie op grond van een van die verzoeken, waarin de huurcommissie de servicekostenafrekening van [gedaagde] voor het jaar 2020 heeft vastgesteld.
2.2.
Aan partijen is op 9 oktober 2023 een afschrift van de uitspraak van de huurcommissie verzonden, waardoor op die datum de termijn van artikel 7:262 lid 1 BW is gaan lopen. Op grond van die termijn konden partijen uiterlijk op 4 december 2023 een dagvaarding bij de wederpartij laten betekenen waarin een beslissing van de rechter werd gevorderd over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht. [eisers] heeft van die mogelijkheid gebruikgemaakt door op 4 december 2023 een dagvaarding aan [gedaagde] te laten betekenen, waarmee [gedaagde] voor de roldatum van 20 december 2023 werd opgeroepen om te verschijnen voor de kantonrechter.
2.3.
Bij het aanbrengen van een nieuwe zaak bij de rechtbank geldt dat het exploot van de inleidende dagvaarding door de eiser bij de griffie moet worden ingediend. Dit moet uiterlijk gebeuren op de laatste dag (waarop de griffie geopend is) voorafgaand aan de roldatum (artikel 125 lid 2 Rv). In dit geval was de uiterlijke datum daarvoor 19 december 2023. Op die datum heeft [eisers] het exploot van de dagvaarding per Veilig Mailen en per post naar aan de rechtbank verstuurd. Het exploot heeft de rechtbank per Veilig Mailen diezelfde dag ook bereikt. De per post verzonden versie van het exploot bereikte de rechtbank echter pas op 27 december 2023.
2.4.
Op basis van het Landelijk Procesreglement was de indiening van de dagvaarding daarmee in beginsel te laat. Artikel 3.3 van het Landelijk Procesreglement schrijft namelijk voor dat de inschrijving van
nieuwezaken, in tegenstelling tot processtukken in al aanhangig zijnde zaken (artikel 1.3 van het Landelijk Procesreglement), alleen in bijzondere gevallen via Veilig Mailen mag plaatsvinden. Met de te late inschrijving van de dagvaarding vervalt in beginsel ook de aanhangigheid van het geding (artikel 125 lid 5 Rv). De griffie van de rechtbank heeft de (per post ontvangen) dagvaarding om die reden op 27 december 2023 aan [eisers] geretourneerd.
2.5.
[eisers] voert aan dat hij vervolgens pas op 8 januari 2024 van de retourzending op de hoogte was, waardoor hij ook niet meer de mogelijkheid had om de zaak alsnog aanhangig te maken met een herstelexploot (artikel 125 lid 5 Rv).
2.6.
[eisers] heeft daarna op 11 januari 2024 een nieuwe dagvaarding aan [gedaagde] laten betekenen, waarmee hij de procedure is gestart waarin vandaag vonnis wordt gewezen.
Wat wil [gedaagde] in het incident?
2.7.
[gedaagde] vordert in het incident dat [eisers] in de hoofdzaak niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vorderingen. Zij wijst erop dat de termijn van artikel 7:262 lid 1 BW al was verstreken toen de tweede dagvaarding op 11 januari 2024 bij haar werd betekend. [gedaagde] stelt dat [eisers] , door het niet tijdig aanbrengen van de eerste dagvaarding tegen de rol van 20 december 2023, zijn kans heeft verspeeld om bij de kantonrechter tegen de beslissing van de huurcommissie op te komen.
2.8.
[eisers] voert in het incident aan dat er sprake is van een bijzonder geval, zoals bedoeld in artikel 3.3 van het Landelijk Procesreglement, door een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
[eisers] is wel ontvankelijk in zijn vorderingen
2.9.
De kantonrechter acht [eisers] in de hoofdzaak wel ontvankelijk in zijn vorderingen. De vordering in het incident zal dus worden afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
2.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eisers] tijdig op 4 december 2023 een dagvaarding heeft laten betekenen bij [gedaagde] , waaruit duidelijk blijkt dat door [eisers] een beslissing wordt gevorderd van de rechter over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht. Vanaf dat moment – en binnen de termijn van artikel 7:262 lid 1 BW – kon [gedaagde] niet meer in de veronderstelling verkeren dat [eisers] zich zou neerleggen bij de beslissing van de huurcommissie.
2.11.
De enkele omstandigheid dat de aanhangigheid van die zaak als gevolg van de te late inschrijving weer kwam te vervallen, rechtvaardigt in deze zaak niet de conclusie dat [eisers] niet-ontvankelijk zou zijn in zijn vorderingen. Daarbij betrekt de kantonrechter dat de eerste dagvaarding tijdig binnen de termijn van 8 weken is betekend en dat die dagvaarding bovendien ook tijdig per Veilig Mailen aan de rechtbank is gezonden. Dit is weliswaar niet de formeel juiste wijze van het aanbrengen van een nieuwe zaak bij de rechtbank (want dat mag alleen in bijzondere gevallen per Veilig Mailen), maar vervolgens is zeer kort daarna dezelfde vordering opnieuw bij de rechtbank aangebracht door het indienen van de nieuwe dagvaarding. Tegen deze feitelijke achtergrond kan in redelijkheid niet gezegd worden dat er enig te respecteren belang is bij niet-ontvankelijkheid.
De kantonrechter zal de vordering in het incident afwijzen en verleent [gedaagde] een termijn van 4 weken om inhoudelijk verweer te voeren
2.12.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering in het incident zal afwijzen en het geding (in de hoofdzaak) tussen partijen inhoudelijk in behandeling zal nemen.
2.13.
[gedaagde] heeft in voorkomend geval verzocht om aan haar een termijn van 4 weken te gunnen om inhoudelijk verweer te voeren. Die termijn zal aan haar worden verleend in de hoofdzaak.
De proceskosten worden tussen partijen gecompenseerd
2.14.
Beide partijen krijgen in het incident gedeeltelijk ongelijk. De vordering van [gedaagde] wordt immers afgewezen, maar zij heeft terecht op de fout van (de gemachtigde van) [eisers] gewezen. Die fout vormde bovendien de aanleiding voor haar vordering in het incident. De proceskosten zullen daarom tussen partijen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af;
3.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 8 mei 2024voor de (inhoudelijke) conclusie van antwoord in de hoofdzaak door [gedaagde] .
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024.