ECLI:NL:RBMNE:2024:2063

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
UTR 22/2933, UTR 22/2994 en UTR 22/3012
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaren inzake WOZ-waarde en onroerendezaakbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 6 maart 2024, zijn de beroepen van eiseres tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar had de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen toereikende machtiging was overgelegd. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden van haar onroerende zaak voor de belastingjaren 2019, 2020 en 2022. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht had gehandeld, aangezien eiseres niet had aangetoond dat zij een geldige machtiging had ingediend bij haar bezwaarschriften. De rechtbank benadrukte dat het ontbreken van een machtiging in de bezwaarfase niet kan worden hersteld door deze in de beroepsfase over te leggen. Eiseres had ook verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de rechtbank binnen de wettelijke termijn had geoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de uitspraken op bezwaar in stand blijven en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding of terugbetaling van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2933, UTR 22/2994 en UTR 22/3012

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2024 in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , de heffingsambtenaar

(gemachtigde: R. Janmaat).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen een drietal uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 13 april 2021 (de bestreden uitspraken).
2. Met afzonderlijke beschikkingen heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] in [plaats] voor de navolgende belastingjaren als volgt vastgesteld:
Belastingjaar 2019 (UTR 22/3012)
Met de beschikking van 31 januari 2019 heeft de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 263.000.
Belastingjaar 2020 (UTR 22/2994)
Met de beschikking van 31 januari 2020 heeft de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 288.000.
Belastingjaar 2022 (UTR 22/2933)
Met de beschikking van 31 januari 2022 heeft de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak voor het belastingjaar 2022 vastgesteld op € 357.000.
De heffingsambtenaar heeft eiseres met deze beschikkingen ook aanslagen onroerendezaakbelasting en rioolheffing opgelegd waarbij deze waardes als heffingsgrondslag zijn gebruikt.
3. In de afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 13 april 2021 heeft heffingsambtenaar de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
4. Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft verweerschriften ingediend. Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
5. De rechtbank heeft de beroepen op 22 januari 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting gevoegd behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Feiten

6. Op 7 maart 2022 heeft de gemachtigde van eiseres een bezwaarschrift ingediend gericht tegen de in de inleiding genoemde beschikkingen.
7. De heffingsambtenaar heeft de gemachtigde van eiseres per e-mail van 16 maart 2022 verzocht om binnen twee weken na dagtekening van de brief een geldige machtiging aan hem toe te sturen.
8. Eiseres heeft daarop met dagtekening van 17 maart 2022 gereageerd, door een afschrift van de e-mail van 16 maart 2022 met vier aanslagbiljetten voor de belastingjaren 2019 tot en met 2022 aan de heffingsambtenaar te sturen.
9. De heffingsambtenaar heeft de gemachtigde van eiseres er per e-mail van 23 maart 2022 op gewezen dat hij tussen de stukken van eiseres van 17 maart 2022 geen machtiging heeft aangetroffen, hem verzocht deze binnen één week na dagtekening toe te sturen en hem erop gewezen dat indien na deze termijn geen machtiging is ontvangen, het bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
10. Met de bestreden uitspraken heeft de heffingsambtenaar de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard, omdat de heffingsambtenaar geen machtiging van eiseres had ontvangen en voor de belastingjaren 2019 en 2020 ook omdat eiseres haar bezwaarschrift te laat heeft ingediend.

Beoordeling door de rechtbank

11. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de heffingsambtenaar de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot haar oordeel komt en welke gevolgen dat oordeel heeft.
13. In het beroepschrift en zijn aanvullende stukken heeft de gemachtigde van eiseres een groot aantal argumenten aangevoerd die geen betrekking hebben op de vraag of de bezwaren al dan niet terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Deze algemeen geformuleerde argumenten gaan namelijk over de waardebepaling. Deze argumenten kunnen alleen daarom al niet slagen.
14. In zijn beroepschrift heeft hij enkel de algemene stelling opgenomen dat het bezwaarschrift volstrekt onterecht niet-ontvankelijk wordt verklaard en dat de in beroep overgelegde machtiging ‘in het kader van de bezwaarprocedure reeds was aangehecht c.q. per omgaande werd nagezonden’. Deze laatst zin staat in alle beroepschriften van de gemachtigde van eiseres. In elke zaak van deze gemachtigde worden namelijk min of meer dezelfde brieven gestuurd. Op de zitting stelt eiseres dat de volmacht bij de bezwaarschriften was gehecht.
15. Iemand die namens een ander bezwaar indient, moet op verzoek van het bestuursorgaan waar hij bezwaar indient een machtiging overleggen om aan te tonen dat hij namens die ander bezwaar mag indienen. Dit staat in artikel 2:1, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als dat niet gebeurt, kan het bestuursorgaan het bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren. De indiener van het bezwaarschrift moet dan wel gelegenheid hebben gehad het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn.
16. De rechtbank stelt voorop dat het overleggen van een machtiging in de beroepsfase niet het verzuim van het niet-overleggen van een machtiging in de bezwaarfase kan helen. Het overleggen van een machtiging in de bezwaarfase is, indien daartoe is verzocht door het bestuursorgaan, een op zichzelf staande verplichting volgend uit artikel 2:1 van de Awb.
17. De rechtbank stelt vast dat bij de door de heffingsambtenaar overgelegde bezwaarschriften geen machtiging van eiseres is gevoegd. Gelet op de betwisting van de ontvangst van een machtiging door de heffingsambtenaar, ligt het op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat zij een toereikende machtiging heeft ingediend. Argumenten voor haar stelling dat de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard, heeft eiseres in haar schriftelijke stukken niet gegeven. Eiseres heeft geen onderbouwing gegeven van de stelling dat de machtiging bij de bezwaarschriften was gevoegd. Daarbij komt dat de heffingsambtenaar twee keer om een machtiging heeft verzocht, hetgeen ook het vermoeden bevestigt dat er geen machtiging bij de bezwaarschriften was gevoegd. De rechtbank oordeelt daarom dat eiseres niet is geslaagd in haar bewijslast. Niet is gebleken dat in de bezwaarfase een toereikende machtiging is overgelegd. De bezwaren zijn daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
18. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de vraag of de heffingsambtenaar de bezwaren tegen de beschikking van 31 januari 2019 (UTR 22/3012) en 31 januari 2020 (UTR 22/2994) ook niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren wegens het niet tijdig indienen van het bezwaar. Het ontbreken van de machtiging is op zichzelf al reden om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.

Conclusie en gevolgen

19. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond. Dat betekent dat de uitspraken op bezwaar in stand blijven. Eiseres heeft verder nog verzocht om een immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn, maar dit verzoek wijst de rechtbank af. De rechtbank doet namelijk uitspraak binnen twee jaar nadat de bezwaarschriften zijn ontvangen door de heffingsambtenaar. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding. Hij krijgt ook het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2024.
de rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.