In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 6 maart 2024, zijn de beroepen van eiseres tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar had de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen toereikende machtiging was overgelegd. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden van haar onroerende zaak voor de belastingjaren 2019, 2020 en 2022. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht had gehandeld, aangezien eiseres niet had aangetoond dat zij een geldige machtiging had ingediend bij haar bezwaarschriften. De rechtbank benadrukte dat het ontbreken van een machtiging in de bezwaarfase niet kan worden hersteld door deze in de beroepsfase over te leggen. Eiseres had ook verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de rechtbank binnen de wettelijke termijn had geoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de uitspraken op bezwaar in stand blijven en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding of terugbetaling van het griffierecht.