ECLI:NL:RBMNE:2024:2089

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
10764184 \ UC EXPL 23-7225
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in civiele procedure met vorderingen die de bevoegdheidsgrens van de kantonrechter overstijgen

In deze zaak heeft eiser, H.O.D.N. [handelsnaam], op 17 oktober 2023 gedaagde, [gedaagde] B.V., gedagvaard. Gedaagde heeft verweer gevoerd en een eis in reconventie ingesteld, evenals een incidentele conclusie tot onbevoegdheid. De kantonrechter heeft eiser de mogelijkheid geboden om verweer te voeren in het incident, maar eiser heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De kantonrechter heeft vervolgens besloten om een vonnis in het bevoegdheidsincident te wijzen.

Eiser heeft in november 2022 een Mercedes Vito bestelwagen gekocht van gedaagde, maar stelt dat er kort na de aankoop problemen met de remmen zijn ontstaan. Gedaagde heeft de bestelwagen voor onderzoek aangenomen en zonder overleg de turbo vervangen. Eiser eist schadevergoeding voor leasekosten en gederfde inkomsten, evenals de afgifte van de bestelwagen en reparatie van schade aan de voorruit. Gedaagde vordert in reconventie een bedrag voor gemaakte kosten en volledige proceskostenvergoeding.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van eiser de bevoegdheidsgrens van de kantonrechter overstijgen, en er zijn geen wettelijke bepalingen die de kantonrechter bevoegd maken. De zaak wordt verwezen naar de handelskamer van de rechtbank. Eiser wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van gedaagde in het incident, maar de vordering tot volledige proceskostenvergoeding wordt afgewezen. De kantonrechter heeft de beslissing op 10 april 2024 genomen en de zaak is gepland voor rolzitting op 22 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht, kantonrechter
Locatie Utrecht
Zaaknummer: 10764184 UC EXPL 23-7225 WMB/61313
Vonnis in incident van 10 april 2024
in de zaak van
[eiser] H.O.D.N. [handelsnaam],
wonend in [woonplaats] ,
eisende partij in de hoofdzaak in conventie,
verwerende partij in de hoofdzaak in reconventie,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen:
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak in conventie,
eisende partij in de hoofdzaak in reconventie,
eisende partij in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. R.R. Schuldink.

1.De procedure

1.1.
Op 17 oktober 2023 heeft [eiser] [gedaagde] gedagvaard. [gedaagde] heeft hierna verweer gevoerd in een conclusie van antwoord. Daarin heeft [gedaagde] ook een eis in reconventie en een incidentele conclusie tot onbevoegdheid ingesteld. De kantonrechter heeft [eiser] hierna de mogelijkheid geboden om een conclusie van antwoord in het incident in te dienen. Van die mogelijkheid heeft [eiser] geen gebruik gemaakt.
1.2.
Hierna is bepaald dat er een vonnis in het bevoegdheidsincident zal worden gewezen.

2.De beoordeling

Wat is er gebeurd?
2.1.
In november 2022 heeft [eiser] van [gedaagde] een Mercedes Vito bestelwagen met het kenteken [kenteken] gekocht. [eiser] stelt dat er kort na de aankoop van de bestelwagen een probleem was met de remmen, waarna [gedaagde] de bestelwagen voor onderzoek heeft aangenomen en vervolgens zonder overleg de turbo daarvan heeft vervangen. Sindsdien staat de bestelwagen volgens [eiser] bij [gedaagde] gestald en weigert [gedaagde] de bestelwagen af te geven.
2.2.
[eiser] stelt hierdoor schade te hebben geleden in de vorm van leasekosten voor een vervangende auto (van in totaal € 9.298,70) en gederfde inkomsten (van in totaal € 50.000,00). [eiser] eist dat [gedaagde] die schade vergoedt en de bestelwagen aan hem afgeeft. Daarnaast eist [eiser] dat [gedaagde] de bestelwagen door de RDW laat keuren (in verband met taxiregistratie), omdat partijen volgens [eiser] hadden afgesproken dat [gedaagde] dat (al eerder) in orde zou maken. Bovendien eist [eiser] dat [gedaagde] een schade aan de voorruit van de bestelwagen repareert, omdat die schade volgens hem al bij aflevering van de bestelwagen aanwezig was en voor rekening van [gedaagde] komt.
2.3.
In reconventie eist [gedaagde] dat [eiser] een bedrag van € 9.574,54 betaalt als vergoeding voor de kosten die zij heeft gemaakt met betrekking tot de (niet afgemaakte) reparatie van de bestelwagen. Bovendien eist [gedaagde] dat [eiser] zowel in conventie, als in reconventie wordt veroordeeld tot vergoeding van de volledige proceskosten inclusief advocaatkosten (van in totaal € 9.033,43).
Wat wil [gedaagde] in het incident?
2.4.
[gedaagde] wil in het incident dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen. Zij wijst er daarbij op dat het beloop van de vorderingen van [eiser] de bevoegdheidsgrens van de kantonrechter ruim overstijgt en betoogt dat [eiser] daarnaast niet als consument kan worden aangemerkt. Daarnaast eist [gedaagde] ook in het incident dat [eiser] wordt veroordeeld tot vergoeding van de volledige proceskosten inclusief advocaatkosten.
2.5.
[eiser] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om verweer te voeren tegen de vordering in het incident.
De kantonrechter zal zich onbevoegd verklaren en de zaak verwijzen naar de handelskamer
2.6.
De kantonrechter is niet bevoegd om van deze zaak kennis te nemen. Het is duidelijk dat het beloop van de vorderingen van [eiser] de bevoegdheidsgrens van de kantonrechter, oftewel een geldelijk belang van maximaal € 25.000,00, ruim overstijgt. Daarnaast is er geen andere wettelijke bepaling die de kantonrechter in dit geval de bevoegdheid geeft om van de zaak kennis te nemen. De kantonrechter zal de zaak verwijzen naar de handelskamer.
[eiser] moet de (forfaitaire) proceskosten van [gedaagde] in het incident betalen
2.7.
[eiser] moet als de in het ongelijk gestelde partij in het incident de proceskosten van [gedaagde] betalen.
2.8.
[gedaagde] heeft gevorderd dat [eiser] wordt veroordeeld tot vergoeding van de volledige (werkelijk gemaakte) proceskosten inclusief advocaatkosten. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] met de dagvaarding een vordering ingesteld die is gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. [gedaagde] wijst daarbij op een e-mail van haar gemachtigde aan de gemachtigde van [eiser] , waarin haar gemachtigde stelt dat [eiser] de vordering bij (de handelskamer van) de rechtbank en niet de kantonrechter moet instellen. Daarnaast stelt [gedaagde] dat zij een reëel schikkingsvoorstel heeft gedaan, maar dat [eiser] daar niet op in is gegaan.
2.9.
De kantonrechter zal de vordering tot volledige proceskostenvergoeding in het incident afwijzen. In wezen stelt [gedaagde] (in het incident) dat [eiser] misbruik heeft gemaakt van het procesrecht door zijn vordering bij de kantonrechter in te stellen en [gedaagde] als gevolg daarvan het bevoegdheidsincident heeft moeten opwerpen. Dat daarvan sprake is (in het incident), heeft [gedaagde] niet voldoende onderbouwd. De conclusie dat een partij misbruik van het procesrecht heeft gemaakt dan wel onrechtmatig heeft geprocedeerd, mag slechts bij uitzondering en met terughoudendheid worden getrokken. Daarvoor is niet voldoende dat een vordering bij de verkeerde civiele rechter wordt ingesteld.
2.10.
Dat wordt in dit geval niet anders door de e-mail van de gemachtigde van [gedaagde] aan de gemachtigde van [eiser] . Klaarblijkelijk was (de gemachtigde van) [eiser] er desondanks (weliswaar onterecht) van overtuigd dat de vordering bij de kantonrechter moest worden ingesteld. Omdat [eiser] geen conclusie van antwoord in het incident heeft ingediend is het niet duidelijk wat de aanleiding daarvoor is geweest. Het strekt echter te ver om op basis daarvan misbruik van procesrecht aan te nemen. Het is bovendien ook niet duidelijk welk belang dergelijk misbruik voor [eiser] had gediend, aangezien de kantonrechter ook ambtshalve tot zijn eigen onbevoegdheid zou hebben geconcludeerd.
2.11.
Evenmin volgt misbruik van procesrecht uit het feit dat [eiser] een schikkingsvoorstel van [gedaagde] niet heeft geaccepteerd en is gaan procederen. Het staat partijen immers vrij om al dan niet te schikken en om zelf de voorwaarden te bepalen waaronder zij dat willen doen.
2.12.
De (forfaitaire) proceskosten in het incident aan de kant van [gedaagde] worden begroot op € 271,00.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
3.1.
wijst de vordering van [gedaagde] toe;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident, aan de kant van [gedaagde] begroot op € 271,00;
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak
3.5.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de handelskamer van de afdeling Civiel recht van deze rechtbank, zittingslocatie Utrecht, op woensdag 22 mei 2024 om 10.00 uur;
3.6.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure alleen bij advocaat kunnen procederen en dat hun advocaten zich op de roldatum van 22 mei 2024 moeten stellen;
3.7.
wijst [eiser] erop dat na verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd is, dat deze verhoging kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat deze verhoging binnen 4 weken na 22 mei 2024 moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie zijn gestort;
3.8.
wijst [gedaagde] erop dat na verwijzing griffierecht verschuldigd is, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht binnen 4 weken na 22 mei 2024 moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie zijn gestort;
3.9.
wijst [gedaagde] erop dat van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
1º. een afschrift van het besluit tot toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag om een toevoeging dan wel
2º. een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ten behoeve van vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging); zie www.rvr.org.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024.