ECLI:NL:RBMNE:2024:2379
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling van een woning en de bewijsvoering door de heffingsambtenaar
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 25 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 788.000,- per waardepeildatum 1 januari 2021. Eiser, de eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling en stelde dat de waarde ten hoogste € 736.000,- zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd voor de vastgestelde waarde. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de vergelijkingsmethode correct had toegepast en dat de gekozen referentieobjecten voldoende vergelijkbaar waren met de woning van eiser. Eiser had aangevoerd dat hij niet alle opgevraagde stukken had ontvangen en dat de taxatiematrix niet voldeed aan de eisen, maar de rechtbank volgde deze argumenten niet. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de referentieobjecten en de woning van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van de bewijslast voor de heffingsambtenaar en de noodzaak om de waardebepaling inzichtelijk te maken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht.