ECLI:NL:RBMNE:2024:2439

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/3137
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek wegens overschrijding vergunningvrije bebouwingspercentage met bijzondere omstandigheden

In deze zaak hebben eisers, wonend aan [adres 1] in [plaats], op 31 augustus 2022 een handhavingsverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Dit verzoek was gericht tegen een bouwwerk dat zonder omgevingsvergunning was gebouwd bij de buurwoning op [adres 2] in [plaats]. Na een inspectie door bouwkundige toezichthouders op 2 november 2022, heeft het college op 24 november 2022 het handhavingsverzoek afgewezen. Eisers maakten bezwaar, maar dit werd op 12 mei 2023 ongegrond verklaard, waarna zij beroep instelden bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 6 maart 2024 het beroep behandeld. De kern van de zaak was of het college het handhavingsverzoek op goede gronden had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een overtreding, aangezien het bouwwerk het maximale vergunningvrije bebouwingspercentage van 50% met 0,66 meter overschreed. Echter, het college concludeerde dat handhavend optreden in dit geval onevenredig zou zijn, gezien de bijzondere omstandigheden. De rechtbank volgde deze redenering en oordeelde dat het college zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat handhavend optreden niet noodzakelijk was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eisers geen gelijk kregen en geen vergoeding van proceskosten ontvingen. De uitspraak werd gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, in aanwezigheid van griffier mr. M.S.D. de Weerd, en werd openbaar uitgesproken op 17 april 2024. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3137

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. H.R. ten Broeke),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: mr. N.J. van Polanen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [Derde partij 1] en [Derde partij 2] uit [plaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. M.A. Patandin).

Inleiding

Eisers wonen aan de [adres 1] in [plaats] . Op 31 augustus 2022 hebben zij het college verzocht om handhavend op te treden tegen een bouwwerk dat bij de buurwoning op het adres [adres 2] in [plaats] is gebouwd zonder omgevingsvergunning.
Op 2 november 2022 hebben twee bouwkundige toezichthouders van de gemeente een inspectie verricht. Zij hebben hun bevindingen gerapporteerd. Het college heeft met zijn besluit van 24 november 2022 onder verwijzing naar het bevindingenrapport het handhavingsverzoek met betrekking tot de aanbouw/uitbouw bij de woning afgewezen. Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt. Tijdens een hoorzitting hebben eisers hun bezwaren toegelicht.
Bij besluit van 12 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Eisers hebben daartegen beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2024 op zitting behandeld, gelijktijdig met het beroep van eisers met zaaknummer UTR 23/3280. Aan de zitting hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoek. De rechtbank beoordeelt of het college het handhavingsverzoek van eisers op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum het handhavingsverzoek is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Grondslag bestreden besluit
3. Het college heeft op basis van nieuwe metingen tijdens de bezwaarprocedure geconcludeerd dat het bouwwerk qua maatvoering niet voldoet aan de eisen voor vergunningvrij bouwen, omdat er sprake is van een overschrijding van het maximale bebouwingspercentage van 50% met 0,66 meter. In totaal is daardoor sprake van een bebouwingspercentage van 53% en dus is sprake van een overtreding. [1] Het college heeft verder geconcludeerd dat het gebruik van het bijgebouw functioneel ondergeschikt is aan het gebruik van het hoofdgebouw en dat daarmee sprake is van een bijbehorend bouwwerk. [2] Het college heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de verklaring van vergunninghouder dat het bouwwerk gebruikt zal worden voor opslag. Na afweging van alle belangen is het college tot de conclusie gekomen dat handhavend optreden in dit geval onevenredig is.
Sprake van een overtreding
4. Niet in geschil is dat sprake is van een overschrijding van het maximale vergunningvrije bebouwingspercentage en dat dus sprake is van een overtreding.
Gebruik van het bouwwerk functioneel ondergeschikt?
5. Eisers betwisten de conclusie van het college dat het gebruik van het bouwwerk functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Zij wijzen erop dat het bouwwerk rechtstreeks vanuit de woning toegankelijk is en dat uit alles blijkt dat het wordt gebruikt als uitbreiding van het hoofdgebouw. De aanwijzingen daarvoor zijn dat er meerdere basisvoorzieningen aanwezig zijn, zoals een toilet, een wasmachine en een CV-aansluiting voor de gehele woning. Het gebruik van het bijgebouw wordt duidelijk geïntensiveerd, zodat de ruimte in functioneel opzicht gelijk is met het hoofdgebouw. Ook is het bouwwerk bouwkundig verbeterd door betere isolatie, stuc- en verfwerk in dezelfde stijl als de rest van het hoofdgebouw.
6. De rechtbank is van oordeel dat het college geen aanleiding heeft hoeven zien om te twijfelen aan de verklaring van vergunninghouder dat het gebruik van het bijgebouw gericht is op opslag. Ten tijde van de toets voorafgaand aan het bestreden besluit heeft het college ook niet geconstateerd dat er geen sprake zou zijn van opslag. Het bijgebouw is te bereiken vanuit de woning en ten tijde van het bestreden besluit was een toilet al aanwezig. De rechtstreekse toegankelijkheid vanuit de woning, is echter nog geen aanwijzing dat het gebruikt wordt voor primaire woonfuncties, zoals een keuken of een slaapkamer. De aanwezigheid van een toilet doet ook niet af aan de functionele ondergeschiktheid van het bijgebouw. [3] Dat daarna ook een wasmachine is geplaatst en een CV-aansluiting voor de gehele woning is gerealiseerd, maakt ook niet direct dat er dan geen sprake meer kan zijn van functionele ondergeschiktheid. De rechtbank kan het college ook volgen dat het gebruikelijk is een CV-installatie juist te plaatsen in een ruimte waarin geen woonfunctie is. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Overtreding dus beginselplicht tot handhaven optreden
7. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Volgens vaste jurisprudentie is handhavend optreden in ieder geval onevenredig, indien de overtreding van geringe aard en ernst is.
Bijzondere omstandigheden om van handhavend optreden af te zien
8. Eisers voeren aan dat het college ten onrechte heeft afgezien van handhavend optreden, omdat dat onevenredig zou zijn. Eisers vinden dat het college het individuele belang van vergunninghouder zwaarder heeft gewogen dan het algemeen belang, zoals het voorkomen van het dichtslibben van de achtererven, en de belangen van henzelf. Het is geen beperkte overtreding en het is voor vergunninghouder niet onmogelijk om de overtreding te beëindigen door het bouwwerk te verkleinen. Eisers stellen voorts dat als handhavend optreden financieel nadelige gevolgen heeft dat geen aanleiding mag zijn om af te zien van handhavend optreden. Eisers wijzen in dat verband op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [4] Ook vinden eisers dat als het college eerder adequater had opgetreden de overtreding niet was ontstaan.
9. De rechtbank is van oordeel dat het college zich in dit geval in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat handhavend optreden in deze situatie dusdanig onevenredig is en daarom daarvan heeft afgezien. Het college heeft in zijn afweging de door eisers aangevoerde belangen bij het wel handhavend optreden betrokken: het tegengaan van hinder als gevolg van bouwen over de erfgrens en het intensiever gebruik. Het college heeft inzichtelijk gemotiveerd dat handhavend optreden in dit geval alleen zover kan strekken dat het bijgebouw alsnog past binnen het bebouwingspercentage van 50%. Het ongedaan maken van de kleine overschrijding komt niet tegemoet aan de belangen van eisers, want het gestelde dat gebouwd is op en over de erfgrens wordt daarmee niet opgelost.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024.
griffier
rechter

is verhinderd te ondertekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, sub a, van de Wabo.
2.Artikel 2, derde lid, onder b, sub 2, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
3.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2021:1612.