ECLI:NL:RBMNE:2024:2504

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
568953 / HA RK 24-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan specificatie en voorwaardelijkheid

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 januari 2024 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van een rechter. Verzoeker had eerder verzet ingesteld tegen een uitspraak van 8 september 2023, waarin zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen door de verweerder niet-ontvankelijk was verklaard. Na de behandeling van dit verzet op 17 januari 2024, diende verzoeker een (voorwaardelijk) wrakingsverzoek in. De wrakingskamer heeft besloten om het verzoek niet in behandeling te nemen, omdat het niet gespecificeerd was op welke rechter het betrekking had. Bovendien was het verzoek voorwaardelijk, wat niet is toegestaan volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De wrakingskamer heeft vastgesteld dat een wrakingsverzoek alleen kan worden ingediend tegen een rechter die de zaak behandelt en dat dit verzoek vóór de einduitspraak moet worden ingediend. Aangezien de einduitspraak al was gedaan, was wraking van de rechter in de beroepsprocedure niet meer mogelijk. De wrakingskamer heeft verzoeker daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer: 568953 / HA RK 24-13
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 24 januari 2024
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(hierna: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Er is op 8 september 2023 uitspraak gedaan op het beroep van verzoeker tegen het niet tijdig beslissen van verweerder op zijn verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens. Deze uitspraak is zonder een behandeling op zitting gedaan, omdat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser heeft hiertegen verzet ingesteld. Dit verzet is op de zitting van 17 januari 2024 behandeld en heeft het zaaknummer UTR 23/1741 (hierna: de hoofdzaak).
1.2.
Verzoeker heeft op 17 januari 2024, na de behandeling van zijn verzet op zitting, per e-mail een (voorwaardelijk) verzoek tot wraking ingediend.
1.3.
De wrakingskamer heeft, gelet op het onderstaande, afgezien van een mondelinge behandeling.
1.4.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de schijn van partijdigheid is gewekt, omdat de rechter in de verzet-procedure hintte op een schriftelijke uitspraak. Dit zou betekenen dat verzoeker de rechter in de beroepsprocedure mogelijk niet zou gaan zien. Daarnaast heeft verzoeker de rechter in de beroepsprocedure nooit fysiek waargenomen, terwijl uit de schriftelijke afdoening partijdigheid blijkt. Tot slot lijkt het ‘wegduikende en slechts schriftelijke karakter’ de partijdigheid te bevestigen. Verzoeker heeft in zijn verzoek aangeven dat hij een wrakingsverzoek indient als er geen zitting komt met verweerder en de rechter, omdat hij dan geen inschatting van de partijdigheid kan maken. Als er wel een zitting met verweerder en de rechter wordt gepland kan een wrakingsverzoek achterwege blijven.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Hieruit volgt dat een wrakingsverzoek slechts kan worden ingediend tegen een rechter die de zaak behandelt. Het tweede lid van artikel 8:16 Awb bepaalt dat het verzoek schriftelijk geschiedt en gemotiveerd is. In het derde lid van artikel 8:16 Awb is bepaald dat alle feiten of omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen.
3.2.
Verzoeker heeft in dit geval een verzoek tot wraking van ‘de rechter’ ingediend. Hij heeft echter niet gespecificeerd op welke rechter het verzoek betrekking heeft. De wrakingskamer begrijpt het wrakingsverzoek zo dat de gronden gericht zijn tegen de behandelend rechter in de beroepsprocedure. Deze procedure is echter op 8 september 2023 afgerond door middel van een einduitspraak. Een verzoek tot wraking moet echter worden ingediend vóórdat de behandeling van de zaak door het wijzen van een einduitspraak is geëindigd. [1] Wraking van de rechter in de beroepsprocedure is daarom niet meer mogelijk. De wrakingskamer zal verzoeker dan ook om die reden niet-ontvankelijk verklaren in zijn wrakingsverzoek.
3.3.
Voor zover het wrakingsverzoek geacht moet worden (mede) gericht te zijn tegen de behandelend rechter in de verzetsprocedure, overweegt de wrakingskamer als volgt. Verzoeker stelt zijn wrakingsverzoek afhankelijk van een voorwaarde, namelijk of er wel of niet opnieuw een zitting zal worden gepland. De Awb voorziet echter niet in de mogelijkheid tot het doen van een voorwaardelijk wrakingsverzoek. [2] Dit betekent dat het verzoek geen wrakingsverzoek is in de zin van artikel 8:15 van de Awb en het zal ook daarom niet in behandeling worden genomen. Dat de rechter in de verzetsprocedure aangekondigd heeft dat er schriftelijk uitspraak zou worden gedaan na de behandeling ter zitting kan geen reden vormen om te twijfelen aan de (schijn van) onpartijdigheid en is geen reden tot wraking.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de rechters waartegen het wrakingsverzoek is gericht, de betrokken teamvoorzitters van de teams waarin de rechters werkzaam zijn, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer UTR 23/1741 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. D. Wachter, voorzitter, en mr. J.P. Killian en mr. C.P. Lunter als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Bazaz, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 18 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:AD2977.
2.Zie de beslissingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1396 en van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 april 2021, ECLI:NL:CBB:2021:475)