Op 15 maart 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. Op 18 januari 2024 heeft verweerder alsnog een besluit genomen, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken. Bij deze intrekking verzocht verzoekster om veroordeling van verweerder in de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken te reageren op dit verzoek, maar verweerder heeft hierop niet gereageerd.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling in proceskosten in bestuursrechtelijke gedingen is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat er inmiddels een inhoudelijk besluit is genomen door verweerder, waardoor verzoekster in haar beroep is tegemoetgekomen. De rechtbank oordeelt dat verzoekster recht heeft op vergoeding van de proceskosten, aangezien zij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,25, omdat de zaak van zeer licht gewicht is. Dit leidt tot een vergoeding van € 218,75 voor de gemaakte proceskosten.
Daarnaast volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht aan haar te vergoeden. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de griffier was verhinderd om de uitspraak te ondertekenen. De uitspraak is verzonden aan de partijen, met de mogelijkheid voor verzoekster om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak.