Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Procesverloop
- betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
- de heer [A] , psychiater;
- de heer [B] , geneesheer-directeur.
Rechtbank Midden-Nederland
Op 24 april 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klacht van betrokkene over de toediening van intramusculaire depotmedicatie. De rechtbank heeft de uitspraak van de klachtencommissie vernietigd en de klacht van betrokkene ongegrond verklaard. Betrokkene, die onder behandeling is voor psychotische klachten, had bezwaar gemaakt tegen de intramusculaire medicatie en verzocht om een minder ingrijpende behandeling met oraal depotmedicatie (penfluridol). De rechtbank heeft vastgesteld dat de klachtencommissie de klacht van betrokkene eerder gegrond had verklaard, maar dat de keuze voor intramusculaire depotmedicatie door de behandelend psychiater gerechtvaardigd was op basis van de medische noodzaak en de effectiviteit van de behandeling.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid bij de verlening van verplichte zorg. Ondanks de bezwaren van betrokkene tegen de intramusculaire medicatie, concludeerde de rechtbank dat deze medicatie noodzakelijk was voor zijn mentale welzijn. De rechtbank heeft ook de medicatietrouw van betrokkene in overweging genomen, waarbij werd opgemerkt dat hij in het verleden meerdere keren was gestopt met zijn medicatie, wat had geleid tot een verslechtering van zijn toestand. De rechtbank oordeelde dat de klachtencommissie niet in staat was om de gevolgen van de gewijzigde medicatie adequaat te monitoren, wat de beslissing van de rechtbank verder onderstreepte.
De rechtbank heeft uiteindelijk de beslissing van de klachtencommissie vernietigd en de klacht van betrokkene ongegrond verklaard, waarbij het rechtsmiddel van cassatie openstaat tegen deze beschikking.