ECLI:NL:RBMNE:2024:2519

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
C/16/571606
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • G. van de Beek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing van de klachtencommissie inzake verplichte zorg en beoordeling van medicatietrouw

Op 24 april 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klacht van betrokkene over de toediening van intramusculaire depotmedicatie. De rechtbank heeft de uitspraak van de klachtencommissie vernietigd en de klacht van betrokkene ongegrond verklaard. Betrokkene, die onder behandeling is voor psychotische klachten, had bezwaar gemaakt tegen de intramusculaire medicatie en verzocht om een minder ingrijpende behandeling met oraal depotmedicatie (penfluridol). De rechtbank heeft vastgesteld dat de klachtencommissie de klacht van betrokkene eerder gegrond had verklaard, maar dat de keuze voor intramusculaire depotmedicatie door de behandelend psychiater gerechtvaardigd was op basis van de medische noodzaak en de effectiviteit van de behandeling.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid bij de verlening van verplichte zorg. Ondanks de bezwaren van betrokkene tegen de intramusculaire medicatie, concludeerde de rechtbank dat deze medicatie noodzakelijk was voor zijn mentale welzijn. De rechtbank heeft ook de medicatietrouw van betrokkene in overweging genomen, waarbij werd opgemerkt dat hij in het verleden meerdere keren was gestopt met zijn medicatie, wat had geleid tot een verslechtering van zijn toestand. De rechtbank oordeelde dat de klachtencommissie niet in staat was om de gevolgen van de gewijzigde medicatie adequaat te monitoren, wat de beslissing van de rechtbank verder onderstreepte.

De rechtbank heeft uiteindelijk de beslissing van de klachtencommissie vernietigd en de klacht van betrokkene ongegrond verklaard, waarbij het rechtsmiddel van cassatie openstaat tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/571606 / FV RK 24-566
Beslissing over klacht ex artikel 10:7 lid 1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
Beschikking van 24 april 2024op het ingediende verzoekschrift van:
[verzoekster] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [verzoekster] .
ter verkrijging van een beslissing over een klacht door betrokkene ingediend bij de klachtencommissie (GGZ Klachtencommissie Patiënten en Naasten Utrecht) op 25 januari 2024 (hierna: de klachtencommissie).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[belanghebbende] ,
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. L.W. Plantenga.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft op 7 maart 2024 een verzoekschrift van [verzoekster] ontvangen, met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 20 maart 2024 in het [locatie] van [verzoekster] te [plaats] . De rechtbank heeft daarbij de volgende personen gehoord:
  • betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de heer [A] , psychiater;
  • de heer [B] , geneesheer-directeur.

2.Waar gaat het over?

2.1.
Aan betrokkene wordt door [verzoekster] verplichte zorg verleend op grond van de beschikkingen van 19 januari 2024 (voortzetting van een crisismaatregel) en 27 januari 2024 (zorgmachtiging).
2.2.
Namens [verzoekster] heeft de zorgverantwoordelijke op 24 en 25 januari 2024 besloten om aan betrokkene verplichte zorg te verlenen in de vorm van intramusculaire depotmedicatie.
2.3.
Betrokkene heeft tegen deze beslissing op 25 januari 2024 een klacht ingediend bij de klachtencommissie. De klacht van betrokkene is gericht tegen de intramusculaire depotmedicatie. Ook heeft betrokkene een schorsingsverzoek ingediend. Het schorsingsverzoek is op 26 januari 2024 door de klachtencommissie toegewezen.
2.4.
De hoorzitting van de klachtencommissie heeft op 30 januari 2024 plaatsgevonden. De klachtencommissie heeft de klacht van betrokkene op diezelfde datum gegrond verklaard. De uitwerking van de beslissing van de klachtencommissie is op 2 februari 2024 verzonden.
2.5.
Op 7 maart 2024 heeft [verzoekster] bij de rechtbank een verzoek ingediend om een beslissing op de klacht te krijgen.

3.De standpunten

3.1.
[verzoekster] is het niet eens met de beslissing van de klachtencommissie en vraagt de rechtbank om de klacht van betrokkene alsnog ongegrond te verklaren.
[verzoekster] stelt dat de keuze van de klachtencommissie voor penfluridol niet passend is bij betrokkene. Het door de klachtencommissie geadviseerde penfluridol is geen geschikt minder ingrijpend alternatief voor betrokkene omdat het onvoldoende effectief is. Dit komt omdat het middel volgens de behandelaren minder dempend werkt op de klachten van de psychische stoornis van betrokkene. Ook op basis van de richtlijn, het farmacologisch profiel van penfluridol en de stemmingscomponent bij het ziektebeeld van betrokkene is [verzoekster] van mening dat penfluridol in het geval van betrokkene onvoldoende therapeutisch effectief is ter bescherming tegen een (manische) psychose. Betrokkene is ook nooit eerder behandeld met dit middel. Betrokkene verblijft nu ongeveer drie weken thuis en gezien wordt dat hij ander gedrag vertoont dan ten tijde van het gebruik van de intramusculaire medicatie. Zo is betrokkene meer geagiteerd en lijkt zijn denken versneld.
Naast dat de penfluridol minder dempend werkt, is [verzoekster] van mening dat betrokkene onvoldoende medicatietrouw is voor een oraal depot. Zo is het de afgelopen jaren (2017 tot en met 2024) zes keer mis gegaan doordat betrokkene op eigen initiatief de (verplichte) antipsychotica staakte. Hierbij werd de medicatie in de periode tussen 2022 tot en met 2024 onder toezicht aan betrokkene verstrekt. In januari 2024 is het misgegaan waarbij betrokkene voor een langere tijd opgenomen was. Nu betrokkene sinds ongeveer drie weken weer thuis is, zijn er weer opnieuw zorgen omdat hij een van zijn eerste innames is vergeten.
3.2.
Betrokkene is tegen een behandeling met intramusculaire depotmedicatie. Hij heeft geen bezwaar tegen een behandeling met orale depotmedicatie die hij onder toezicht in moet nemen (penfluridol). Door de penfluridol voelt hij zich beter dan toen hij de intramusculaire depotmedicatie kreeg. Betrokkene heeft ook bezwaar tegen de intramusculaire depotmedicatie omdat hij van kinds af aan angst heeft voor spuiten. Voordat een prik gezet wordt, heeft hij veel last van stress en tijdens het zetten ervaart hij pijn. Volgens betrokkene is gebleken dat de losgekomen stoffen van het depot de eerste twee weken na het zetten bij hem hoger zijn. Betrokkene ervaart namelijk een hogere intensiteit van het depot en dit zorgt ervoor dat hij niet normaal kan functioneren. Zo slaapt hij dan slecht en kan hij niet werken bij de [.] . Betrokkene ontkent dat hij medicatie-ontrouw is. De medicatie van vorige week was hij vergeten omdat hij druk was met de verhuizing naar zijn nieuwe woonplek en zijn werk. Toen betrokkene erachter kwam dat hij de medicatie was vergeten heeft hij direct contact opgenomen met de polikliniek van [verzoekster] .

4. De beoordeling

Ontvankelijkheid van het verzoek
4.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat [verzoekster] zijn verzoekschrift binnen de in artikel 10:7 lid 2 Wvggz gestelde termijn, te weten zes weken, bij de rechtbank heeft ingediend en dus ontvankelijk is.
De beslissing
4.2.
Op grond van de overgelegde stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, zal de rechtbank de uitspraak van de klachtencommissie vernietigen en de klacht van betrokkene alsnog ongegrond verklaren.
De beoordeling
4.3.
Bij de verlening van een zorgmachtiging moet beoordeeld worden welke vormen van verplichte zorg noodzakelijk zijn. In dat kader wordt ook getoetst aan de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Ook bij de uitvoering van een zorgmachtiging dient [verzoekster] steeds (aanzeggen van verplichte zorg) te toetsen aan deze beginselen. Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad kan over de vraag of bij de uitvoering van een zorgmachtiging aan de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid is voldaan ook worden geklaagd in de klachtenprocedure van de Wvggz (ECLI:NL:HR:2020:2096).
4.4.
In de huidige klachtenprocedure ligt de vraag voor of met een minder ingrijpend oraal depot (penfluridol) kan worden volstaan bij de behandeling van de psychotische klachten van betrokkene. Dit orale depot geeft minder bijwerkingen en is minder belastend in verband met de angst van betrokkene voor naalden. Hier is de vraag aan de orde of is voldaan aan het vereiste van subsidiariteit bij de keuze voor de intramusculaire depotmedicatie die betrokkene van zijn behandelend psychiater kreeg voorgeschreven.
4.5.
Omdat de beslissing van de klachtencommissie schorsende werking heeft, is [verzoekster] direct gestopt met het toedienen van de intramusculaire depotmedicatie en gestart met het orale depot (penfluridol). Tijdens de beroepszitting heeft de behandelend psychiater van [verzoekster] verklaard inmiddels ander gedrag bij betrokkene waar te nemen. Zo wordt gezien dat betrokkene snel geagiteerd is en versneld denkt, een beeld dat passend is bij een (startende) manische episode. De behandelend psychiater heeft ook ernstige twijfels over de medicatietrouw van betrokkene op basis van de ervaringen in het verleden, maar ook op basis van een gemiste inname in een van de eerste weken waarin betrokkene het orale depot diende in te nemen. Betrokkene is sinds 2016 in beeld bij de geestelijke gezondheidszorg. Volgens de behandelaren is betrokkene in het verleden meermaals gestopt met zijn medicatie, zelfs toen deze onder toezicht ingenomen moest worden waarna snel sprake was van een recidief manisch psychotische decompensatie. Volgens [verzoekster] is betrokkene ten tijde van een behandeling met intramusculaire depotmedicatie duurzaam psychisch stabiel geweest. Daarnaast heeft de behandelend psychiater uitgelegd dat het intramusculaire depot beter past bij het ziektebeeld van betrokkene omdat het zowel het psychotische- als het manische beeld van betrokkene bestrijkt.
4.6.
Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat penfluridol weliswaar minder ingrijpend is voor betrokkene maar geen volwaardig alternatief voor het intramusculaire depot. De rechtbank begrijpt dat het voor betrokkene vervelend en naar is om prikken te krijgen, maar dit weegt naar het oordeel van de rechtbank niet zwaarder dan zijn mentale welzijn. Concluderend is de rechtbank dan ook van oordeel dat bij de keuze voor de intramusculaire depotmedicatie wel aan het beginsel van subsidiariteit is voldaan.
4.7.
De rechtbank merkt nog op dat met de schorsende werking van de beslissing van de klachtencommissie een lastige situatie is ontstaan. De klachtencommissie staat immers, anders dan de behandelend psychiater, op afstand van betrokkene en kan niet monitoren wat de eventuele gevolgen van de gewijzigde medicatie zijn. Ook is de klachtencommissie minder goed bekend met de voorgeschiedenis van betrokkene dan zijn vaste behandelaar. Dit maakt dat voorzichtigheid geboden is voor de klachtencommissie als het gaat over welke medicatie wordt ingezet bij de behandeling.

5.Beslissing

De rechtbank:
- vernietigt de bestreden beslissing van de klachtencommissie;
- verklaart de klacht van betrokkene van 25 januari 2024 ongegrond.
Deze beschikking is op 24 april 2024 gegeven door mr. G. van de Beek, rechter en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van D. Hendriks als griffier.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.
Indien het uitsluitend gaat om de afwijzing van het verzoek tot toekenning van schadevergoeding staat op grond van artikel 358 lid 1 Rv wel hoger beroep open. (zie HR 14-10-2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7590)