ECLI:NL:RBMNE:2024:2531

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/2891
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een handhavingsverzoek met betrekking tot cameratoezicht en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 april 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar handhavingsverzoek beoordeeld. Eiseres had een klacht ingediend over de installatie van camera's door haar buren, die volgens haar inbreuk maken op de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De rechtbank constateert dat verweerder, na een eerste beoordeling van de klacht, heeft besloten geen nader onderzoek te verrichten, omdat er onvoldoende bewijs was dat er sprake was van een overtreding van de AVG. Verweerder had de klacht getoetst aan zijn prioriteringsbeleid en kwam tot de conclusie dat de klacht niet verder onderzocht hoefde te worden.

De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen verplichting bestond om de klacht nader te onderzoeken. Eiseres had aangevoerd dat de camera's van haar buren haar continu in de gaten hielden en dat zij hierdoor schade had geleden. De rechtbank erkent het procesbelang van eiseres, maar concludeert dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagt. De rechtbank stelt vast dat de camera's niet gericht zijn op de privacygevoelige delen van de woning van eiseres en dat er geen zwaarwegende redenen zijn om het prioriteringsbeleid van verweerder in twijfel te trekken.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiseres af. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2891

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T. van der Weijde),
en

[verweerder] , verweerder

(gemachtigde: mr. O.S. Nijveld en mr. W. van Steenbergen, gemachtigden verweerder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar in een klacht vervat handhavingsverzoek.
1.1.
Bij besluit van 31 januari 2023 heeft verweerder het handhavingsverzoek van eiseres om een eventuele overtreding vast te stellen of uit te sluiten niet nader onderzocht en aangegeven een normoverdragende brief naar de buren van nummers [adres 1] en [adres 2] te hebben gestuurd. Met het bestreden besluit van 1 mei 2023 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Vervolgens heeft eiseres op 1 februari 2024 en 6 februari 2024 nadere stukken ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 8 januari 2023 heeft eiseres de klacht bij verweerder ingediend die gaat over haar buren van [adres 1] en [adres 2] , omdat zij camera’s hebben geïnstalleerd die het eigendom van eiseres en eiseres zelf filmen. Volgens eiseres overtreden haar buren de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
3. Op basis van deze klacht constateert verweerder in het primaire besluit dat er mogelijk sprake is van een overtreding van de AVG, maar dat nader onderzoek nodig is om dit vast te kunnen stellen. Op basis van de beschikbare informatie kan verweerder nog niet vaststellen dat er beelden worden verwerkt en dat daarbij eigendommen worden vastgelegd door de camera’s van haar buren. Verweerder heeft de klacht van eiseres getoetst aan haar prioriteringsbeleid [1] . Op basis daarvan heeft verweerder besloten dat de klacht van eiseres niet verder wordt onderzocht. Verweerder gaat niet over tot nader onderzoek. Wel heeft verweerder de buren van eiseres schriftelijk geïnformeerd omtrent wettelijke regels voor cameratoezicht ter bescherming van de privacy van buurtgenoten.
4. Bij het bestreden besluit is het primaire besluit gehandhaafd. De beginselplicht tot handhaving geldt als er een overtreding van een wettelijk voorschrift is vastgesteld. Uit de beginselplicht tot handhaving volgt geen plicht tot het doen van nader onderzoek naar een mogelijke overtreding. Het is verweerder toegestaan prioriteringscriteria voor klachtenonderzoek te hanteren, zo blijkt uit de rechtspraak
,en op basis daarvan al dan niet tot onderzoek over te gaan [2] . Er zijn geen zwaarwichtige gronden voor verweerder op basis waarvan onderzoek niet achterwege kan blijven. Het bezwaar is ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de vraag of verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat zij niet gehouden was de klacht van eiseres nader te onderzoeken. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft eiseres nog procesbelang omdat zij verhuisd is?
7. Vaststaat dat eiseres inmiddels is verhuisd. Eiseres heeft aangevoerd dat de reden van haar verhuizing is gelegen in de aanwezigheid van camera’s bij haar buren waarmee zij continu in de gaten werd gehouden. Zij stelt hierdoor schade te hebben geleden.
8. Tijdens de zitting is besproken wat het procesbelang van eiseres is. Op basis van wat eiseres heeft aangevoerd neemt de rechtbank procesbelang aan. Eiseres heeft namelijk een oordeel nodig van de rechtbank over de rechtmatigheid van het besluit bij de vraag of verweerder schadeplichtig is.
Bespreking van de beroepsgronden
9. Eiseres voert aan dat op basis van de positie van de camera’s vastgesteld kan worden dat sprake is van een overtreding. De camera’s hangen namelijk zeer hoog aan de gevel (circa 3,5 tot 4 meter). Verder hebben alle camera’s een draai-/kantelfunctie, nachtvisie en microfoon. De bewoonster van nummer [adres 2] heeft tevens een camera waar licht op zit. Eiseres voert aan dat zij merkt dat haar buren op nummer [adres 3] , [adres 1] , [adres 2] en [adres 4] haar via camera’s kunnen waarnemen. Als verweerder van oordeel is dat nader onderzoek nodig zou zijn, is het volgens vaste rechtspraak aan verweerder om nader onderzoek te verrichten. Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht verplicht het bestuursorgaan immers om actief alle van belang zijnde feiten en omstandigheden te verzamelen en mee te wegen alvorens een besluit te nemen. Eiseres verwijst in dit kader naar een uitspraak van de rechtbank Assen [3] , een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [4] en een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) [5] . Voorts is het vaste rechtspraak dat niet van burgers wordt verwacht dat zij het bewijs moeten leveren dat er sprake is van een overtreding waardoor tot handhaving moet worden overgegaan [6] . Het beleid van verweerder is bovendien strijdig met vaste rechtspraak gelet op de beginselplicht tot handhaving. Volgens de vaste rechtspraak [7] mag een prioriteringsbeleid er dan niet toe strekken dat tegen overtredingen met een lage prioriteit nimmer wordt opgetreden.
10. De rechtbank stelt vast dat eiseres in haar beroepschrift in gaat op verwerkingen als gevolg van camera’s die zijn bevestigd aan de woningen aan de [adres 3] en [adres 4] , en camera’s die eiseres filmen vanaf de woningen aan de [adres 1] en [adres 2] als zij haar voortuin verlaat. Deze camera’s heeft eiseres in haar handhavingsverzoek niet aan de orde gesteld. Daar ging het uitsluitend om camera’s die zijn geplaatst aan de woningen aan de [adres 1] en [adres 2] , die zijn gericht op de achtertuin, het balkon en de achterzijde van de tuindeur van de woning van eiseres. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling mag de reikwijdte van een handhavingsverzoek niet worden uitgebreid [8] . Dit betekent dat het geschil is beperkt tot de camera’s van de buren van nummers [adres 1] en [adres 2] die zijn gericht op de achterzijde van de woning, het balkon en de tuindeur.
11. De beroepsgrond van eiseres dat op basis van de informatie in het dossier kan worden vastgesteld dat sprake is van een overtreding, zodat verweerder handhavend zou moeten optreden, slaagt niet. Op basis van een eerste beoordeling van de klacht en een daarbij behorende foto in het dossier van een camera op een onbekende plek en waarvan niet vaststaat wat de camera in beeld brengt, heeft verweerder mogen concluderen dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift. Nu een dergelijke overtreding niet vaststaat, is de beginselplicht tot handhaving niet aan de orde. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit goed uitgelegd welk nader/technisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Van eiseres zelf wordt derhalve niet verwacht dat zij een dergelijk onderzoek uitvoert. Verweerder zal zelf moeten vaststellen wat de camera’s in beeld brengen, wat de technische specificaties van de camera’s zijn en welke maatregelen zijn getroffen ter beperking van een eventuele inbreuk. Op basis van dit benodigde nadere onderzoek heeft verweerder gekeken naar het prioriteringsbeleid. In de rechtspraak is onderkend dat verweerder de ruimte heeft om prioriteringsbeleid te voeren bij de selectie van handhavingsverzoeken die wel of niet in aanmerking komen voor nader onderzoek [9] . De rechtbank stelt vast dat het door verweerder gevoerde prioriteringsbeleid niet onredelijk is en dat verweerder tot de conclusie heeft mogen komen dat zij de klacht niet in behandeling neemt.
12. De rechtbank overweegt dat het beleid van verweerder evenmin strijdig is met de rechtspraak van de beginselplicht tot handhaving. Enerzijds omdat niet vaststaat dat sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift. Anderzijds omdat vanwege een overtreding met een lage prioriteit geen ander onderzoek verricht hoeft te worden. Verweerder heeft in dit kader ter zitting uitgelegd dat dit niet betekent dat er in het geval van cameraplaatsing door buren nooit wordt opgetreden. Zo zijn er gevallen denkbaar zijn waarbij er door buren camera’s zijn geplaatst die overduidelijk en zonder nader onderzoek door verweerder livestream beelden uitzenden van privacygevoelige voorzieningen in huis, zoals sanitaire voorzieningen. In zo een geval treedt verweerder op. Hiervan is in het geval van eiseres geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
25 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De Beleidsregels prioritering klachtenonderzoek AP zijn gepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt) van 1 oktober 2018, nr. 54287. Deze Beleidsregels zijn ingetrokken per 1 juli 2023, Stcrt. 2023, 17025, maar waren nog geldig ten tijde van de beslissing op bezwaar van 1 mei 2023.
2.Zie een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 18 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3209
3.Een uitspraak van 28 augustus 2012 (ECLI:NL:RBASS:2012:BY2948).
4.Een uitspraak van 10 maart 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:515).
5.Een uitspraak van 18 april 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:128).
6.Zie een uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2743).
7.Zie de uitspraak van de Afdeling met kenmerk ECLI:NL:RVS:2014:1982.
8.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 10 november 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2508).
9.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 10 november 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2508) en van 18 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3209)