In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 24 april 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW) uitkering per 10 mei 2023, omdat het Uwv stelde dat zij vanaf deze datum in staat was om de eerder geduide functies te verrichten. Het Uwv had op 4 mei 2023 een beschikking afgegeven waarin deze beslissing werd onderbouwd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat resulteerde in een bestreden besluit van 1 november 2023 waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld en aanvullende gronden ingediend op 12 februari 2024.
Het Uwv heeft gereageerd met een rapport van de arbeidsdeskundige en een gewijzigde beslissing op bezwaar van 14 maart 2024, waarin het Uwv alsnog heeft erkend dat eiseres op en na 10 mei 2023 onveranderd arbeidsongeschikt is in het kader van de ZW. Eiseres heeft aangegeven dat zij zich kan vinden in deze vaststelling, maar dat zij vindt dat het Uwv meer beperkingen had moeten aannemen. De rechtbank heeft besloten dat er geen nader onderzoek ter zitting nodig was en heeft het onderzoek gesloten.
De rechtbank overweegt dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is, omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar aan de bezwaren van eiseres tegemoet is gekomen. Eiseres heeft met haar beroep bereikt wat zij wilde, namelijk het voortzetten van haar ZW-uitkering. De rechtbank heeft daarom geen inhoudelijke beoordeling van het beroep gedaan. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die door het Uwv moeten worden betaald. De rechtbank heeft ook het verzoek van eiseres om vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.