In deze zaak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering tot toekenning van een dwangsom door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Eiseres had studiefinanciering aangevraagd op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf) en had bezwaar aangetekend tegen de beslissing van DUO. Bij het primaire besluit van 17 februari 2023 werd het verzoek om een dwangsom afgewezen, en dit werd bevestigd in het bestreden besluit van 31 mei 2023. De rechtbank heeft de zaak op 8 februari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van eiseres en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
Eiseres betoogde dat de verdaging van de beslistermijn, die op 9 januari 2023 was medegedeeld, onbevoegd was en in strijd met het beginsel van fair play. De rechtbank oordeelde echter dat de manager die de verdaging had medegedeeld, bevoegd was om dit te doen, en dat de verdaging rechtsgeldig was. De rechtbank stelde vast dat de schending van een vormvoorschrift niet leidde tot benadeling van eiseres, omdat de beslistermijn tijdig was verlengd en de beslissing op bezwaar binnen die termijn was genomen.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de weigering van de dwangsom terecht was, en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter J.J. Catsburg en is openbaar uitgesproken op 3 mei 2024.