ECLI:NL:RBMNE:2024:2817

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
C-16-571445 - JE RK 24-375
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een ongeboren kind in het kader van verslavingsproblematiek van de moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 maart 2024 een beschikking gegeven met betrekking tot de ondertoezichtstelling van een ongeboren kind. De moeder, die zwanger is en vier kinderen heeft, heeft een verslavingsprobleem dat zij hardnekkig ontkent. De rechtbank heeft vastgesteld dat het perspectief van het ongeboren kind niet bij de moeder ligt, gezien haar verslaving aan alcohol en cocaïne, die zij ook tijdens de zwangerschap heeft gebruikt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van het ongeboren kind voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 12 maart 2024 gehouden, waarbij de moeder via videobellen deelnam. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van het ongeboren kind, vooral gezien de symptomen die mogelijk duiden op foetaal alcoholsyndroom. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling van het ongeboren kind goedgekeurd en deze onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers voor de duur van twaalf maanden. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/571445 / JE RK 24-375
Datum uitspraak: 12 maart 2024
Beschikking van de rechtbank over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
De Raad voor de Kinderbescherming,
Midden-Nederland, Utrecht,
hierna te noemen: de Raad,
over
het ongeboren kind [naam],
hierna te noemen: het ongeboren kind.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. B.H. van der Zwan,
de gecertificeerde instelling
De Jeugd & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI.
De rechtbank merkt als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. I. Roos.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift van de Raad van 4 maart 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 5 maart 2024;
  • het bericht van de vader (met bijlagen) van 11 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door mr. S. Ben Ahmed (waarnemend voor mr. B.H. van der Zwan);
  • mevrouw [A] , namens de GI;
  • mevrouw [B] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad).
1.3.
De moeder heeft via een videobelgesprek deelgenomen aan de mondelinge behandeling.
1.4.
De rechtbank heeft bijzondere toegang tot de zittingszaal verleend aan de heer [C] , een begeleider van de vader vanuit de gemeente.
1.5.
De rechtbank heeft het verzoek samen behandeld met het verzoek tot de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , het andere kind van de moeder en de vader (zaaknummer C/16/569365 / JE RK 24-146).

2.De feiten

2.1.
De moeder is zwanger. Zij is op [2024] uitgerekend van het ongeboren kind.
2.2.
Het ouderlijk gezag over het ongeboren kind zal na de geboorte van rechtswege worden uitgeoefend door de moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 20 februari 2024 het ongeboren kind voorlopig onder toezicht gesteld tot 20 mei 2024.

3.Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van het ongeboren kind voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

Wat vindt de moeder?

4.1.
De moeder is het niet eens met het verzoek van de GI. De moeder erkent en herkent de zorgen niet. Er is geen sprake van een verslaving en de moeder wil graag hulp om dit aan te tonen. De moeder legt uit dat zij positief is getest op alcohol en cocaïne, niet omdat zij verslaafd is, maar omdat zij dit zelf tot zich heeft genomen om opgenomen te kunnen worden. Tijdens een opname wil de moeder bewijzen dat het goed met haar gaat en zij juist geen middelen gebruikt.
Wat vindt de vader?
4.2.
De vader heeft geen bezwaar tegen de ondertoezichtstelling. De vader zou het ongeboren kind graag willen erkennen, maar de moeder houdt dit tegen. Hij wil daarnaast graag dat het ongeboren kind zodra het geboren is bij hem komt wonen.
Wat vindt de GI?
4.3.
De GI is het eens met het verzoek van de Raad. Omdat moeder erkent dat zij tijdens de zwangerschap alcohol en cocaïne heeft gebruikt maakt de GI zich ernstig zorgen over de ontwikkeling van het ongeboren kind. De GI probeert hulp in te schakelen die ertoe leidt dat verdere schade voor het ongeboren kind zoveel mogelijk wordt beperkt. De GI denkt hierbij aan een gedwongen opname in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.

5.De beoordeling

De beslissing

5.1.
De rechtbank zal het ongeboren kind onder toezicht stellen voor de duur van een jaar, te weten tot
12 maart 2025. De rechtbank zal deze beslissing hierna uitleggen.
De wet
5.2.
De rechtbank kan een ongeboren kind als geboren beschouwen als dit in zijn belang is. [1] Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling komt de rechtbank tot het oordeel dat het ongeboren kind in de ontwikkeling wordt bedreigd en dat de moeder niet bereid of in staat is om zelfstandig de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. Er is voldaan aan het wettelijke criterium van de ondertoezichtstelling genoemd in artikel 1:255 BW.
Wat zijn de zorgen?
5.3.
De rechtbank maakt zich net als de Raad en de GI zeer ernstige zorgen over het ongeboren kind. Er zijn al lang zorgen over het middelengebruik van de moeder en de moeder heeft na positieve testen erkend dat zij cocaïne en alcohol heeft gebruikt tijdens haar zwangerschap. De rechtbank vindt dit zeer ernstig. Gelet op het feit dat er structureel sprake is van positieve testen het afgelopen jaar, kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat er sprake is van een verslaving bij de moeder. De moeder heeft verschillende verklaringen gegeven voor hoe de middelen in haar lichaam zijn gekomen, maar die acht de rechtbank niet geloofwaardig. Een grote zorg hierbij is dat de moeder nog steeds niet erkent dat zij een verslaving heeft en de ernst en de risico’s van het middelengebruik onvoldoende inziet. Dit staat de juiste hulp in de weg. Dat, terwijl haar kindje van nog geen jaar symptomen laat zien die mogelijk duiden op foetaal alcoholsyndroom. De rechtbank hoopt dat de moeder kan erkennen waar het probleem ligt, zodat zij ook de juiste hulp zal kunnen ontvangen. Erkenning is de eerste oplossing en de sleutel ligt hier bij de moeder.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
stelt het ongeboren kind [naam] onder toezicht van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers te Bussum, met ingang van
12 maart 2024voor de duur van twaalf maanden, te weten tot
12 maart 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2024 door mr. T. Dopheide (voorzitter), mr. J.H.L. Beckers en mr. M.A.A.T. Engbers, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. M.C. Beens als griffier, en op schrift gesteld op 2 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:2 Burgerlijk Wetboek (BW).