ECLI:NL:RBMNE:2024:29

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
UTR 23/2702
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandelingstelling aanvraag bijstandsverlening op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft eiser op 4 november 2022 een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere heeft deze aanvraag op 23 december 2022 buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet alle gevraagde stukken had ingediend. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college heeft in het besluit van 28 april 2023 het bezwaar ongegrond verklaard en de buitenbehandelingstelling in stand gelaten. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2023 behandeld. Eiser heeft tijdens de zitting zijn beroepsgrond dat hij niet alle stukken kon indienen ingetrokken en zich enkel gericht op de handhaving van de buitenbehandelingstelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangenafweging door verweerder correct is uitgevoerd. Eiser heeft aangevoerd dat zijn belang bij het in behandeling nemen van de aanvraag zwaarder weegt dan de bestuurslast voor verweerder. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder terecht heeft gesteld dat het in behandeling nemen van de aanvraag aanzienlijke bestuurslast met zich meebrengt, gezien de eerdere twijfels over eisers woonsituatie en de onduidelijkheden die zijn ontstaan bij eerdere aanvragen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar uitgesproken op 9 januari 2024. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2702

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.A.J. van Putten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: M. Schuurman).

Inleiding

1. Op 4 november 2022 heeft eiser een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van
23 december 2022 buiten behandeling gesteld omdat eiser volgens verweerder niet alle gevraagde stukken heeft ingediend die nodig zijn om het recht op bijstand vast te stellen.
1.1.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. In het besluit van 28 april 2023 op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit) heeft verweerder de buitenbehandelingstelling in stand gelaten en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Eiser heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat dat hij niet alle gevraagde stukken kon indienen wegens dringende redenen. Tijdens de zitting heeft eiser toegelicht dat hij deze beroepsgrond intrekt en dat zijn beroep zich uitsluitend richt tegen het standpunt van verweerder dat de buitenbehandelingstelling in bezwaar kon worden gehandhaafd. De rechtbank laat deze beroepsgrond daarom onbesproken.
4. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij tijdens de hoorzitting inzage heeft gegeven in zijn woon- en leefsituatie en dat dit moet worden beschouwd als de door verweerder gevraagde schriftelijke verklaring over zijn woon- en leefsituatie.
5. Deze beroepsgrond kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, omdat hetgeen is aangevoerd tussen partijen niet in geschil is. Tijdens de zitting heeft verweerder toegelicht dat eiser in bezwaar grotendeels de vereiste stukken heeft ingediend en dat de stukken die nog ontbreken op zichzelf niet kunnen leiden tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag.
6. Kern van het geschil betreft de vraag of verweerder, gezien de belangen over en weer, de buitenbehandeling in bezwaar mocht handhaven. Eiser heeft in dit kader aangevoerd dat zijn belang bij het alsnog in behandeling nemen van de aanvraag zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij handhaving van de buitenbehandelingstelling.
7. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Verweerder heeft in de belangenafweging betrokken dat eiser een zwaarwegend belang heeft bij het alsnog in behandeling nemen van de aanvraag in verband met de ingangsdatum van de bijstandsuitkering. Verweerder heeft daar tegenover mogen stellen dat het alsnog in behandeling nemen van de aanvraag een aanzienlijke bestuurslast met zich meebrengt. In het kader van een eerdere bijstandsaanvraag van 20 juli 2022 zijn namelijk twijfels ontstaan over eisers woonsituatie. Ook de in het kader van de huidige aanvraag ingediende bankafschriften roepen bij verweerder vragen op, omdat hierop geen huurbetalingen zichtbaar zijn en er weinig transacties in [woonplaats] plaatsvinden. Verder is eisers woon- en leefsituatie evenmin duidelijk geworden in het kader van een volgende bijstandsaanvraag van 24 januari 2023, waarbij eiser heeft geweigerd om mee te werken aan een huisbezoek. Het alsnog inhoudelijk in behandeling nemen van eisers aanvraag zou dus betekenen dat verweerder nader onderzoek moet verrichten naar de woon- en leefsituatie van eiser in de periode van belang. Verweerder heeft dit belang - om geen nader onderzoek te hoeven verrichten - zwaarder mogen laten wegen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr.E. Kersten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.