In deze zaak heeft eiser op 4 november 2022 een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere heeft deze aanvraag op 23 december 2022 buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet alle gevraagde stukken had ingediend. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college heeft in het besluit van 28 april 2023 het bezwaar ongegrond verklaard en de buitenbehandelingstelling in stand gelaten. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2023 behandeld. Eiser heeft tijdens de zitting zijn beroepsgrond dat hij niet alle stukken kon indienen ingetrokken en zich enkel gericht op de handhaving van de buitenbehandelingstelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangenafweging door verweerder correct is uitgevoerd. Eiser heeft aangevoerd dat zijn belang bij het in behandeling nemen van de aanvraag zwaarder weegt dan de bestuurslast voor verweerder. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder terecht heeft gesteld dat het in behandeling nemen van de aanvraag aanzienlijke bestuurslast met zich meebrengt, gezien de eerdere twijfels over eisers woonsituatie en de onduidelijkheden die zijn ontstaan bij eerdere aanvragen.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar uitgesproken op 9 januari 2024. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.