ECLI:NL:RBMNE:2024:3013

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
UTR 24/1092
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig vastgestelde dwangsombeschikking in het kader van kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 8 mei 2024, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld omdat verweerder, de Belastingdienst/Toeslagen, volgens hem niet tijdig de dwangsombeschikking had vastgesteld naar aanleiding van de ingebrekestelling van 20 april 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingebrekestelling door verweerder niet was ontvangen, maar dat verweerder desondanks aannam dat hij in gebreke was gesteld op basis van de door eiser overgelegde bewijsstukken. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling, op 20 februari 2024, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat verweerder niet tijdig een besluit had genomen. Eiser verzocht om de dwangsom vast te stellen, en de rechtbank stelde de hoogte van de dwangsom vast op het maximumbedrag van € 1.442,-, omdat de dwangsomtermijn volledig was volgelopen zonder dat er een dwangsombeschikking was gegeven. Daarnaast kreeg eiser een vergoeding voor de proceskosten van € 218,75, en verweerder werd opgedragen het door eiser betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1092

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. H. Sala),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder(gemachtigde: [gemachtigde]).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd de dwangsombeschikking heeft vastgesteld naar aanleiding van de ingebrekestelling van
20 april 2023 in het kader van de kinderopvangtoeslag.
Op 25 maart 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Hieronder valt ook het (niet op tijd) vaststellen van een dwangsombeschikking. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
3. Verweerder stelt in het verweerschrift dat de onderhavige ingebrekestelling niet is ontvangen. Desondanks neemt verweerder, gelet op de door de eiser overgelegde bewijsstukken, aan dat hij in gebreke is gesteld. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij brief van 20 april 2023 in gebreke is gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken daarna, te weten bij brief van 20 februari 2024, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek.
4. Het beroep is gegrond.
5. Eiser heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [4]
6. Verweerder heeft op 17 augustus 2023 een besluit genomen op de aanvraag van eiser om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Omdat de dwangsomtermijn ten tijde van het besluit volledig was volgelopen en tot op heden geen dwangsombeschikking is gegeven, stelt de rechtbank de hoogte van de dwangsom op grond van artikel 8:55c van de Awb vast op het maximumbedrag van € 1.442,-.
Proceskosten en griffierecht
7. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023 [5] als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 0,25. Toegekend wordt € 218,75.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 218,75;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van E.J.H.C. Hui, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.