ECLI:NL:RBMNE:2024:3186

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
UTR 23/3881
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verplichting tot het volgen van een cursus Lichte Educatieve Maatregel Gedrag door het CBR na snelheidsovertreding

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de verplichting om een cursus Lichte Educatieve Maatregel Gedrag (LEMG) te volgen beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 10 juli 2023, waarin het CBR had besloten dat eiser een LEMG moest volgen vanwege een snelheidsovertreding van 57 km/u boven de toegestane maximumsnelheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat het CBR terecht heeft afgezien van een hoorzitting, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Eiser had aangevoerd dat hij ten onrechte niet was gehoord en dat hij erop mocht vertrouwen dat de maximumsnelheid op het betreffende stuk snelweg 120 km/u was in plaats van 100 km/u. De rechtbank oordeelt echter dat de argumenten van eiser niet opwegen tegen de vastgestelde snelheidsovertreding. De rechtbank concludeert dat het CBR verplicht was om de LEMG op te leggen, gezien de overtreding van de maximumsnelheid. Eiser krijgt geen gelijk en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Eiser heeft geen recht op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3881
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: M.J.M. Bergers),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)

(gemachtigde: P.A. Leerentveld).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verplichting om een cursus Lichte Educatieve Maatregel Gedrag (LEMG) te volgen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 10 juli 2023 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het CBR van 10 juli 2023 op 3 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van het CBR.
1.4.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het CBR heeft het bezwaar terecht kennelijk ongegrond verklaard. Omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was, hoefde het CBR eiser ook niet te horen in bezwaar. En omdat verweerder eiser niet hoefde te horen, was verweerder ook niet verplicht om de op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen of afschriften te verstrekken aan eiser. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3. Op grond van de Wegenverkeerswet en de onderliggende Regeling [1] besluit het CBR tot het opleggen van een LEMG, als geconstateerd wordt dat een automobilist 50 tot en met 59 kilometer per uur te hard rijdt. Niet in geschil is dat eiser de toegestane maximumsnelheid met 57 km/uur heeft overschreden.
4. Eiser voert aan dat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar. Op de hoorzitting had eiser willen uitleggen waarom hij erop mocht vertrouwen dat op het stuk van de snelweg waar hij reed een maximum snelheid van 120 km/u van toepassing was in plaats van 100 km/u. Eiser zou dan geen 57 km/u, maar 37 km/u te hard hebben gereden, waardoor geen sprake zou zijn van een gedraging als bedoeld in de Regeling.
5. Het uitgangspunt is dat in een bezwaarprocedure een hoorzitting plaatsvindt. Het CBR heeft met verwijzing naar artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht reden gezien om af te zien van een hoorzitting in bezwaar. Op grond van dat artikel kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift reeds op voorhand blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie.
6. De rechtbank is van oordeel dat het CBR heeft mogen afzien van de hoorzitting. De bevoegdheid om een LEMG op te leggen, betreft een zogenoemde gebonden bevoegdheid, met een grondslag in een wet in formele zin. Als wordt voldaan aan de criteria, moet het CBR de educatieve maatregel opleggen. Ter discussie staat niet dat eiser 57 km/u te hard reed met zijn auto. Het CBR was daarom verplicht om een LEMG op te leggen. In bezwaar heeft hij enkel aangevoerd dat de maximale snelheid ter plaatse onduidelijk was. Hij dacht dat hij 120 km/u mocht rijden. Volgens hem hingen er wel borden voor de parallelrijbaan, maar niet voor de hoofdrijbaan waar hij op reed. Ook reed het overige verkeer 120/130 km/u volgens hem. De rechtbank begrijpt dat het CBR met deze bezwaargronden reden heeft gezien om het bezwaar kennelijk ongegrond te verklaren. De door eiser aangevoerde omstandigheden veranderen namelijk niets aan de geconstateerde snelheidsovertreding en dus ook niet aan de plicht voor het CBR om de maatregel op te leggen. Volgens eiser mocht hij er gerechtvaardigd op vertrouwen dat hij op dat stuk 120 km/u mocht, maar wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd, kan niet tot die conclusie leiden. Immers, ook al zou het overige verkeer 120 of 130 km/u hebben gereden en er ter plekke inderdaad alleen borden voor de parallelrijbaan hebben gehangen, dan nog was de maximale snelheid voor eiser 100 km/u. Wat eiser heeft aangevoerd in bezwaar doet niets af aan de eigen verantwoordelijkheid van automobilisten om goed in de gaten te houden welke borden over de maximale snelheid voor hem gelden.
7. Wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd, kon daarom niet slagen. Gelet op de inhoud van het bezwaarschrift, heeft het CBR zich terecht op het standpunt gesteld dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit en dat er dus sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Het CBR mocht daarom afzien van het horen van eiser.
8. Eiser heeft daarnaast nog aangevoerd dat in bezwaar ten onrechte het dossier niet is verstrekt. Het CBR was hier echter ook niet toe verplicht. Alleen als er een hoorzitting plaatsvindt, moeten de stukken ter inzage gelegd worden of, op verzoek, een afschrift van de stukken verstrekt worden aan eiser. Omdat er, terecht, geen hoorzitting heeft plaatsgevonden, hoefde dit dus niet.

Conclusie en gevolgen

9. Eiser krijgt geen gelijk. Hij krijgt daarom het griffierecht niet terug. Ook krijgt hij geen vergoeding van zijn proceskosten.
10. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2024 door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Regeling Maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011.